§ 7.4 Atomen als bouwstenen

Atomen & straling
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Atomen & straling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Hoeveel moleculen zitten er in een druppel water?
A
1
B
2
C
130
D
miljoenen

Slide 3 - Quiz

Moleculen:

Kleinste deeltje van een stof dat nog alle eigenschappen van die stof heeft.

Slide 4 - Slide

Welke eigenschappen kunnen stoffen hebben?
A
Kleur, geur, vorm, smeltpunt, dichtheid
B
smaak, geur, vorm, smeltpunt, kookpunt
C
kleur, smaak , vorm, smeltpunt, kookpunt
D
kleur, geur, smaak, dichtheid, kookpunt, smeltpunt

Slide 5 - Quiz

Molecuul-weetjes
  • Zuivere stoffen bestaan uit 1                soort moleculen
  • Er bestaan duizenden soorten           moleculen
  • Moleculen trekken elkaar aan
  • Moleculen bewegen, hoe hoger de temperatuur hoe sneller ze bewegen.

Slide 6 - Slide

In een vaste stof zitten de moleculen:
A
op hun eigen plek en bewegen niet
B
niet op een eigen plek omdat ze bewegen
C
op hun eigen plek maar bewegen
D
vast

Slide 7 - Quiz

In een vloeistof hebben de moleculen:
A
geen vaste plek
B
elk hun eigen plek
C
door cohesie een eigen plek
D
het gezellig en nooit dorst

Slide 8 - Quiz

In een gas hebben de moleculen:
A
het warm
B
nog steeds een verbinding met elkaar
C
Niets meer met elkaar te maken en bewegen ze vrij rond
D
een veel kleiner volume

Slide 9 - Quiz

I. Bij stijgende temperatuur worden de moleculen groter.
II. Tussen de moleculen van een gas zit lucht.
A
Beiden zijn waar.
B
Beiden zijn niet waar.
C
I. is waar, II. is niet waar.
D
I. is niet waar, II. is waar.

Slide 10 - Quiz

Wat gebeurd er als we een molecuul in tweeën splitsen?
A
Je krijgt twee moleculen van de zelfde stof
B
Dat kan helemaal niet
C
Er ontstaat een nieuwe stof

Slide 11 - Quiz

I. In een opgepompte band zijn de moleculen harder dan in de buitenlucht.
II. Moleculen in een vaste stof bewegen.
A
Beiden zijn waar.
B
Beiden zijn niet waar.
C
I. is waar, II. is niet waar.
D
I. is niet waar, II. is waar.

Slide 12 - Quiz

Opbouw
Moleculen zijn opgebouwd uit atomen. Met slechts 117 atomen kunnen miljoenen moleculen gebouwd worden.

Voorbeeld:
water bestaat uit:
2 waterstofatomen en 1 zuurstofatoom
Daarom: H2O

Slide 13 - Slide

Ander voorbeeld
Alcohol bestaat uit 
2 koolstof atomen (C)
6 waterstof atomen (H)
1 zuurstof atoom (O)

Slide 14 - Slide

Als je water ontleedt,
krijg je waterstof en zuurstof

Slide 15 - Slide

Element: een molecuul dat uit één atoomsoort bestaat.
Molecuul dat uit één soort atomen bestaat

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Bouw van een atoom
De kern van een atoom is opgebouwd uit protonen en neutronen.
  • Proton: positief
  • Neutron: neutraal (geen lading)
  • Elektron: negatief

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Je hebt net in het filmpje gehoort dat alle elementen (=hetzelfde als atomen) een andere massa hebben

Stoffen zijn opgebouwd uit moleculen, die op hun beurt weer zijn opgebouwd uit verschillende atomen.
Omdat deze atomen allemaal een andere massa hebben, hebben de verschillende moleculen ook andere massa's.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Onthouden:
  • Het atoomnummer = aantal protonen
  • Het massagetal = aantal protonen + neutronen
  • Het aantal protonen is gelijk aan het aantal elektronen

Slide 22 - Slide

Isotopen
Atomen van één element hebben hetzelfde aantal protonen in de kern maar kunnen een verschillend aantal neutronen hebben
(het atoomnummer is hetzelfde, maar het massagetal is anders)

Slide 23 - Slide

Nu aan de slag!

Maken § 7.4 + nakijken § 7.1 t/m 7.3

Huiswerk: af maken 7.4
Volgende les: Test Jezelf

Slide 24 - Slide