This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Verdienen & Uitgeven Hoofdstuk 2
Open je boek op blz. 17
Slide 1 - Slide
Wat leidt niet tot een toename van het BBP?
A
Een toename van de AOW-uitgaven
B
Een toename van de productie
C
Een toename van het aantal verhuurde panden
Slide 2 - Quiz
Een bloemenverkoper koopt voor 50.000 euro aan bloemen bij de kweker, hij verkoopt deze voor 90.000. Wat is de toegevoegde waarde van de verkoper?
A
50.000
B
90.000
C
40.000
D
140.000
Slide 3 - Quiz
Als het nominale bbp met 5% stijgt, en de inflatie is 2%. Met hoeveel procent verandert het reële bbp dan?
A
stijgt met 3%
B
stijgt met iets meer dan 3%
C
daalt met 3%
D
heeft geen invloed op het reële bbp
Slide 4 - Quiz
Een bedrijf verkoopt per maand 2.000 shirts voor €50 per stuk. De inkoop aan grondstoffen bedraagt €30.000 Daarnaast kost het beheer van de webshop, wat is uitbesteed, €15.000 per maand. Wat is dan de toegevoegde waarde?
A
€100.000
B
€70.000
C
€85.000
D
€55.000
Slide 5 - Quiz
De inflatie is 2%, de koopkrachtstijging is 3,4%. Met hoeveel procent is het nominale inkomen gestegen?
A
1,4%
B
6,8%
C
5,4%
Slide 6 - Quiz
De toegevoegde waarde van een bedrijf is niet gelijk aan:
A
De productie van een bedrijf
B
Het totale inkomen dat verdiend wordt in een bedrijf
C
De som van loon, huur, rente, pacht en winst
D
De omzet van het bedrijf
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Getallenvoorbeeld
Slide 11 - Slide
Een bedrijf investeert voor 30 miljard om uit te breiden. aan loon wordt 230 miljard uitgekeerd, aan huur/pacht 20 miljard, aan rente 40 miljard en aan winst 25 miljard. Gezinnen consumeren 285 miljard van hun inkomen de rest wordt gespaard, sleep naar de juiste plek
285 miljard
30 miljard
30 miljard
315 miljard
20 miljard
40 miljard
Slide 12 - Drag question
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Bereken de besparingen van gezinnen in miljarden euro's van dit land.
A
6
B
15
C
20
D
25
Slide 15 - Quiz
Bereken het saldo import
A
415
B
373
C
418
D
393
Slide 16 - Quiz
Bereken het overheidssaldo
A
-3
B
-5
C
3
D
5
Slide 17 - Quiz
Gaat de geldstroom van de overheid naar links of rechts