1 De chauffeur ... (vervoeren) de vrolijke reizigers vorig jaar in ongeveer 24 uur
naar Spanje.
2 Omdat het alarm afging, ... (begeleiden) de gids ons naar de uitgang van
het museum.
3 De prullenbak ... (verspreiden) echt een ondraaglijke lucht en moet nodig
geleegd worden.
4 Waarom ... (beantwoorden) je dat telefoontje van je vader zojuist niet?
5 Ik ... (vergeten) altijd mijn lunch mee te nemen, maar sinds deze week niet meer!