herhalingsles h3

herhalingsles h3
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

herhalingsles h3

Slide 1 - Slide

Today
Grammar 
Work on your own

Slide 2 - Slide

Grammar
  1. Continuous forms
  2. Gerund
  3. Past simple
  4. Past simple vs present perfect
  5. Questions and negations

Slide 3 - Slide

Continuous forms
Present Perfect Continuous: She has been swimming for two days
Past Perfect Continuous: He had been working for three hours that night.
Past Continuous: I was walking for three hours yesterday
Present Continuous: I am walking to school right now
Future Continuous: I will be walking to school tomorrow

Slide 4 - Slide

Continuous forms
Present Perfect Continuous: vooral for... now,
in het verleden begonnen te doen, nu nog steeds.
Past Perfect Continuous: before/after, eerder dan iets anders aan het doen in het verleden.
Past Continuous: in het verleden 'aan het' doen, duurde langer
Present Continuous: NU 'aan het' doen
Future Continuous: wat je in de toekomst 'aan het' doen bent.

Slide 5 - Slide

Gerund
Gebruik een Werkwoord als zelfstandig naamwoord. 
Bijvoorbeeld:
Skiing is my favourite hobby.
Walking my dog is something I love to do. 

Een Gerund komt nooit na een vorm van to be (bijvoorbeeld I am loving this view). Dan is het geen gerund maar een WW. 

Slide 6 - Slide

Past simple
In het verleden begonnen en in het verleden afgerond. Kijk goed naar woorden in de zin zoals, Last year, in 1996, on Monday last week. Dit is (bijna) altijd een past simple. Tenzij in de zin naar voren komt dat het nog invloed heeft. 

Zorg ervoor dat je de onregelmatige vormen kent! Dit komt terug in de toets. 

Slide 7 - Slide

Past simple vs present perfect
Past simple: verleden tijd. Geen invloed meer (zie vorige pagina). I walked my dog yesterday. He broke his knee in 1996.
Dus: ww + ed (of onregelmatige vorm)
Present perfect: begonnen in het verleden en heeft nog steeds invloed. Bijvoorbeeld: I have broken my knee yesterday and now it is in a cast
Dus: have/has + voltooid deelwoord


Slide 8 - Slide

Questions and negations
Als er géén vorm van to be of hulpwerkwoord in de zin staat moet je een vorm van to do als hulpwerkwoord gebruiken.

Present simple: do/does + infinitive (does bij he/she/it)
Past simple: did + infinitive
Zie volgende slide voor voorbeelden
Hulpwerkwoorden: can, could, will, would, may, might, must, should

Slide 9 - Slide

Questions and negations
Form of to be: I am in love with peanut butter.
Am I in love with peanut butter?
I am not in love with peanut butter. 
Hulpwerkwoord: I can run really far.
Can I run really far?
I can't (or cannot) run really far. 

Slide 10 - Slide

Questions and negations
Zonder hulpwerkwoord of vorm van to be:
I like this painting.
Do I like this painting?
I don't like this painting. 

Slide 11 - Slide

herhalingsles h3

Slide 12 - Slide

herhalingsles h3

Slide 13 - Slide

herhalingsles h3

Slide 14 - Slide

herhalingsles h3

Slide 15 - Slide

herhalingsles h3

Slide 16 - Slide

herhalingsles h3

Slide 17 - Slide