Week 22, 1-2 juni
1 / 17
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Comment ça va ?
Slide 3 - Open question
Slide 4 - Slide
Een delend lidwoord gebruik je, als je in het NL.....
A
geen lidwoord gebruikt
B
het gebruikt
C
de gebruikt
D
een gebruikt
Slide 5 - Quiz
Welke 4 vormen heb je van het delend lidwoord?
A
le, la, l', les
B
du, de la, de l', des
C
un, une
D
de le, de la, de l', de les
Slide 6 - Quiz
Je cherche ____
... fromage.
... fromage.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 7 - Quiz
Il mange ______
... pommes?
... pommes?
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 8 - Quiz
Je bois _____
... limonade
... limonade
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 9 - Quiz
Bij een hoeveelheid of ontkenning gebruik je
A
de, d'
B
du, de la
C
de, de l'
D
des, de
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
We hebben nodig....
200 gr boter
200 gr boter
A
200 gr du beurre
B
200 gr de la beurre
C
200 gr des beurre
D
200 gr de beurre
Slide 12 - Quiz
On a besoin de...
We hebben nodig...
Suiker
We hebben nodig...
Suiker
A
On a besoin de sucre
B
On a besoin du sucre
Slide 13 - Quiz
On a besoin de...
We hebben nodig...
Een lepel melk
Une cullière ....
We hebben nodig...
Een lepel melk
Une cullière ....
A
Une cullière de lait
B
Une cullière du lait
Slide 14 - Quiz
On a besoin de...
We hebben nodig...
150 ml melk
We hebben nodig...
150 ml melk
A
150 ml du lait
B
150 ml de lait
C
150 ml de la lait
