Les 6

T5_3 Literaire analyse
Les 6
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

T5_3 Literaire analyse
Les 6

Slide 1 - Slide

Programma
Proefwerktoelichting
Uitleg
Zelfstandig werken
Afronding

Lesdoelen:
- aan het einde van de les weet je dat taal op een bepaalde manier op de voorgrond kan komen;
- en ken je een aantal nieuwe stijlfiguren;
- en beeldspraak;
- zodat je betekenis leert toekennen aan teksten.





Leerdoelen:
Deze week leer je:
  • Over fictie en literatuur;
  • Over de lezer en tekst.

Slide 2 - Slide

Proefwerktoelichting
Het lezen van verhalende teksten
- Waarover wordt verteld?
- Hoe wordt er verteld?
- Wie vertelt er?
- Wie neemt er eigenlijk waar in een tekst?
- Welke verhaalgenres we kennen.

Slide 3 - Slide

Waarom lezen mensen verhalen, denk je?

Slide 4 - Mind map

3.2
In een verhalende tekst > verteller die het verhaal vertelt en de geschiedenis van de gebeurtenissen die weergegeven worden
Verteller - verhaal - geschiedenis
Verteller heeft een vertelfunctie en de personages hebben een handelingsfunctie 

Geschiedenis: waarover wordt verteld?
- Een verhalende tekst is een reeks samenhangende gebeurtenissen > geschiedenis (of: fabel)
- Lezers verwachten dat de gebeurtenissen chronologisch (qua tijd) en logisch (qua causale verbanden) met elkaar te verbinden zijn
Eerst stierf mijn cavia en toen mijn konijn (chronologisch);
Eerst stierf mijn cavia en toen mijn konijn van eenzaamheid (chronologisch én causaal).

Centraal in de kern van de geschiedenis staan de personages en hun handelingen: zij stellen een verhaalwerkelijkheid voor
Fictieve teksten zijn niet waar, maar ze komen soms dicht in de buurt > experimentele ruimte waar normen en waarden vaak naar voren komen en dat maakt vaak levensecht

In de geschiedenis van een verhaal ken je hoofdpersonen en bijpersonen > doel
Bijpersoon > helper of tegenstander
Hoofdpersoon, doel, helper/tegenstander omschrijft > kern van geschiedenis

Slide 5 - Slide

3.2 en 3.3
In de geschiedenis van een verhaal ken je hoofdpersonen en bijpersonen > doel
Bijpersoon > helper of tegenstander
Hoofdpersoon, doel, helper/tegenstander omschrijft > kern van geschiedenis

3.3 Gebeurtenissen vinden ook in een bepaalde ruimte plaats en in een bepaalde tijd > setting
In het Rijksmuseum op 8 februari 2023
Verhaal: hoe wordt er verteld?
De reconstructie van de geschiedenis (de fabel) is dus een lezersactiviteit
De tekst zoals die aan jou gepresenteerd wordt, is het verhaal (of: sujet)
Tijd, volgorde, motieven en verhaallijnen zijn belangrijke structuuraspecten van een verhaal die uiteindelijk de geschiedenis weergeven


Slide 6 - Slide

3.3

Bij het vertellen van dit verhaal zijn twee aspecten belangrijk: de verteltijd (de tijd die je nodig hebt om een verhaal te lezen) > 25.000 woorden en de vertelde tijd (de tijd die de gebeurtenissen in het verhaal in beslag nemen) > 10 minuten
Elk verhaal kent een vertelritme dat bepaald wordt door de verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd: versnelling, vertraging en scène
- Versnelling: kort vertellen
- Vertraging: uitgebreid vertellen
- Scène: verteltijd en vertelde tijd zijn gelijk

De gebeurtenissen in het verhaal (sujet) kunnen afwijken van de geschiedenis (fabel), want er zijn meerdere verteltechnieken die ingezet kunnen worden:
- in medias res: midden in een verhaal beginnen, zonder de geschiedenis voor of na te betrekken
- flashback: de huidige verhaallijn wordt onderbroken door te verwijzen naar vroeger
- terugblik: korte verwijzing naar vroeger
- vooruitblik: korte verwijzing naar het heden

Slide 7 - Slide

3.3
Motieven in een verhaal leiden uiteindelijk tot het thema van het verhaal

- Verhaalmotief: het terugkeren van situaties, opvattingen, gebeurtenissen of gevoelens > draagt bij aan de interpretatie van het verhaal
- Leidmotief: is een steeds terugkerend woord of voorwerp > is ook betekenisvol voor de interpretatie van het verhaal

Verhaallijn > reeks samenhangende gebeurtenissen die verbonden zijn met de personage(s)

Slide 8 - Slide

Zelfstandig werken
Maak 2, 5, 7 en 11 van Module 3


Slide 9 - Slide

Afronding
Huiswerk: maak 2 en 5 van Module 3

De lesdoelen waren:
- aan het einde van de les weet je dat taal op een bepaalde manier op de voorgrond kan komen;
- en ken je een aantal nieuwe stijlfiguren;
- en beeldspraak;
- zodat je betekenis leert toekennen aan teksten.

Slide 10 - Slide

Lesdoelen behaald?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz