Staatsrecht

Vraag 20: Doordat burgers onderworpen zijn aan het gezag van de overheid is het van belang dat burgers fundamentele rechten hebben die moeten worden geëerbiedigd door de overheid. Welke stelling met betrekking tot de ontwikkeling van fundamentele rechten is juist?
A
Fundamentele rechten zijn na de Tweede Wereldoorlog ontstaan
B
In de loop van de tijd zijn er steeds meer rechten erkend als fundamentele rechten
C
Fundamentele rechten zijn na de Eerste Wereldoorlog ontstaan
D
Fundamentele rechten waren vroeger niet overdraagbaar en nu wel
1 / 16
next
Slide 1: Quiz
Mens & MaatschappijHBOStudiejaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Vraag 20: Doordat burgers onderworpen zijn aan het gezag van de overheid is het van belang dat burgers fundamentele rechten hebben die moeten worden geëerbiedigd door de overheid. Welke stelling met betrekking tot de ontwikkeling van fundamentele rechten is juist?
A
Fundamentele rechten zijn na de Tweede Wereldoorlog ontstaan
B
In de loop van de tijd zijn er steeds meer rechten erkend als fundamentele rechten
C
Fundamentele rechten zijn na de Eerste Wereldoorlog ontstaan
D
Fundamentele rechten waren vroeger niet overdraagbaar en nu wel

Slide 1 - Quiz

Vraag 21: Ook in 2018 ging de zwarte pieten-discussie verder. Kinderen lijken zonder problemen te accepteren dat pieten er in allerlei soorten en maten zijn: witte pieten, roetveegpieten en noem het maar op. Voor de kinderen levert het geen probleem op. Volwassenen leggen zich er niet zo makkelijk bij neer. Zo werd er door Stichting Majority Perspective een kort geding aangespannen vanwege de landelijke Sinterklaasintocht in Zaanse Schans en werden er allerlei acties aangekondigd. Welke stelling over de doorwerking van grondrechten is juist?
A
Het verbod van discriminatie weegt altijd zwaarder dan het recht om te demonsteren
B
Het recht om te demonstreren mag niet worden ingeperkt
C
De rechter beslist van het geval tot geval welk grondrecht zwaarder weegt
D
Sociale grondrechten hebben verticale en horizontale werking

Slide 2 - Quiz

Vraag 22: Wat is juist met betrekking tot de totstandkoming van verdragen?
A
Bij de totstandkoming van verdragen hebben parlementen de belangrijkste rol
B
Verdragen worden ter goedkeuring voorgelegd aan de regeringen
C
Pas na ratificatie kan een verdrag in werking treden
D
Parlementen hebben het recht van amendement met betrekking tot de verdragstekst

Slide 3 - Quiz

Vraag 23: Na haar mbo-opleiding voor pedagogisch medewerker behaald te hebben, solliciteert Anne-Fleur bij kinderdagverblijf ‘ t Zonnetje (B.V.) Zij heeft een goede indruk gemaakt tijdens het sollicitatiegesprek en wordt aangenomen, onder de voorwaarde dat zij zich laat vaccineren tegen de griep. Met de vaccinatie wil het kinderdagverblijf voorkomen dat Anne-Fleur ziek wordt en de kinderen aansteekt. Anne-Fleur is verbijsterd en beroept zich op de onaantastbaar van het lichaam, zoals opgenomen in artikel 11 Grondwet. Het kinderdagverblijf vindt de voorwaarde alleszins redelijk en beroept zich op de vrijheid van meningsuiting, zoals opgenomen in artikel 7 Grondwet. Wat is juist?
A
Het betreft horizontale werking van klassieke grondrechten
B
Het betreft horizontale werking van sociale grondrechten
C
Het betreft verticale werking van klassieke grondrechten
D
Het betreft verticale werking van sociale grondrechten

Slide 4 - Quiz

Vraag 24: Welke stelling over de beperking van grondrechten is onjuist?
A
De mogelijkheid tot beperken moet zijn vastgelegd in de Grondwet of in een Verdrag
B
Het recht tot vereniging kan worden beperkt in het belang van de openbare orde
C
Het petitierecht kan volgens de Grondwet worden beperkt
D
Het recht tot vereniging kan door de formele wetgever worden beperkt

Slide 5 - Quiz

Vraag 25: Een televisiezender wil een populaire film, waarin veel geweld voorkomt, uitzenden op Eerste Kerstdag om 14.00 uur ‘s middags. Volgens de zender is dit bij uitstek het beste tijdstip om de film uit te zenden, omdat veel mensen dan thuis zijn en de mogelijkheid hebben om van de film te genieten. Wat is juist?
A
De zender heeft vrijheid van meningsuiting en de overheid mag uitzending alleen verbieden als er aantasting van de openbare orde dreigt
B
De overheid kan de zender zelfs verbieden om de film ooit uit te zenden als dit nodig is met het oog op de goede zeden
C
De overheid kan de zender verplichten om de film op een ander tijdstip uit te zenden
D
In het belang van een democratische samenleving mag de zender de film altijd en zonder enige beperking uitzenden

Slide 6 - Quiz

Vraag 26: Wat is juist met betrekking tot de trias politica?
A
De trias politica is alleen toegepast op centraal niveau (rijksoverheid)
B
De trias politica is in Nederland niet strikt toegepast
C
De trias politica (machtenscheiding) is geen pijler van de rechtsstaat
D
Het idee van de trias politica is dat ieder overheidsorgaan zich met alle drie overheidsfuncties bemoeit

Slide 7 - Quiz

Vraag 27: Tijdens een staatsbezoek zegt de Koning dat hij vindt dat de doodstraf weer moet worden ingevoerd. Een groot deel van de Nederlanders is het met hem eens, maar een meerderheid in de Tweede Kamer vindt deze uitspraak ronduit schandalig. Wat is juist met betrekking tot de Koninklijke onschendbaarheid?
A
De Tweede Kamer kan een minister ter verantwoording roepen voor deze uitspraken
B
Omdat deze uitspraak in strijd is met de Grondwet, geldt de koninklijke onschendbaarheid niet
C
De Tweede Kamer kan de Koning ter verantwoording roepen, maar de Koning kan zich laten vervangen door de Raad van State
D
De Koning kan ter verantwoording worden geroepen door het parlement

Slide 8 - Quiz

Vraag 28: Onze huidige Grondwet is gebaseerd op de Grondwet van 1848. Welke onderstaande regel is voor het eerst in de Grondwet van 1848 opgenomen?
A
Een Koninklijk besluit moet altijd door een minister medeondertekend worden (artikel 47 Grondwet)
B
De volledige ministeriële verantwoordelijkheid (artikel 42 lid 2 Grondwet)
C
Dat er niet wordt gestemd op basis van last of ruggenspraak (artikel 67 lid 3 Grondwet)
D
De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en Eerste Kamer (artikel 51 lid 1 Grondwet)

Slide 9 - Quiz

Vraag 29: Welk kiesstelsel kent Nederland?
A
Stelsel van evenredige vertegenwoordiging
B
Censusstelsel
C
Meerderheidsstelsel
D
Vertrouwensstelsel

Slide 10 - Quiz

Vraag 30: Minister van Nieuwenhuizen wil een appverbod voor voetgangers. Bellen blijft toegestaan, maar alleen handsfree en met oortjes in. Stel, het parlement is het op zich eens met het voorgestelde verbod, maar wil dat oortjes in ook niet zijn toegestaan. Je hoort de rest van het verkeer dan namelijk onvoldoende, aldus het parlement. Welke stelling over de bevoegdheid van het parlement is onjuist?
A
De Eerste Kamer kan het wetsvoorstel wijzigen zodat ook het bellen met oortjes in verboden wordt
B
De Eerste Kamer kan het wetsvoorstel alleen aannemen of verwerpen. Wel kan ze om een novelle vragen
C
De Tweede Kamer kan het wetsvoorstel wijzigen zodat ook het bellen met oortjes in verboden wordt
D
De Tweede Kamer mag het wetsvoorstel ongewijzigd aannemen

Slide 11 - Quiz

Vraag 31: Wat is juist met betrekking tot de bevoegdheid tot het beperken van het recht van vereniging, zoals opgenomen in artikel 8 Grondwet?
A
Delegatie door Grondwet aan wetgever in formele zin
B
Delegatie door wetgever in formele zin aan lagere wetgever
C
Attributie door wetgever in formele zin aan lagere wetgever
D
Attributie door de Grondwet aan de wetgever in formele zin

Slide 12 - Quiz

Vraag 32: Welk orgaan staat aan het hoofd van de gemeente?
A
Burgemeester
B
College van burgemeester en wethouders
C
Gemeenteraad
D
Rekenkamer

Slide 13 - Quiz

Vraag 33: Welk orgaan vormt het dagelijks bestuur van de provincie?
A
Provinciale Staten
B
Gedeputeerde Staten
C
De Commissaris van de Koning
D
Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten samen

Slide 14 - Quiz

Vraag 34: Welke bevoegdheid tot regeling betreft een autonome taak?
A
Het vaststellen van een bouwverordening op grond van artikel 8 Woningwet
B
Het vaststellen van een verordening met betrekking tot oneerlijke mededingen op grond van artikel 4 Drank- en Horecawet (oud recht)
C
Het vaststellen van een verordening op grond van artikel 149 Gemeentewet
D
Het vaststellen van een verordening op grond van artikel 1.2 van de Wet Milieubeheer

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide