blok 2 spelling

Spelling 

Blok 2
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Spelling 

Blok 2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen KBL en BBL
-Aan het eind van de les 
  • kun je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed schrijven;
  • weet je wanneer je een enkele of dubbele klinker moet schrijven;'
  • weet je wanneer je een enkele of dubbele medeklinker moet schrijven
  • weet je hoe je woorden met een i of ie moet schrijven.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen TL:
Aan het einde van de les:
  • kun je klankveranderende (sterkte) werkwoorden onderscheiden van     klankvaste (zwakke) werkwoorden
  • kun je de persoonsvorm vervoegen naar de verleden tijd
  • kun je het voltooid deelwoord vervoegen

Start vast met opdracht 18, 19 en het doorlezen van de theorie van spelling blok 2

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Schrijf de stam en de ik-vorm op van het woord:
'Halen'

Slide 4 - Open question

-De stam is het hele werkwoord - -en.
-Soms moet je de stam aanpassen om de ik-vorm te krijgen. --> klinker toevoegen/ medeklinker weglaten/ een letter veranderen (z>s, v>f)
Schrijf de stam en de ik-vorm op van het woord:
'Remmen'

Slide 5 - Open question

-De stam is het hele werkwoord - -en.
-Soms moet je de stam aanpassen om de ik-vorm te krijgen. --> klinker toevoegen/ medeklinker weglaten/ een letter veranderen (z>s, v>f)
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd 
-De persoonsvorm is een vorm van het werkwoord. 
-Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen wat er gebeurt of wat iets of iemand doet.
-Een werkwoord kan verschillende vormen hebben. Het past zich aan, aan wie of wat het doet. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd 
Als je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed wilt spellen, gebruik je de volgende regels: 
1. Bij ik schrijf je de ik-vorm;
2. Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm + t;
3. Bij wij, jullie en zij (meervoud) schrijf je het hele werkwoord. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Verliezen
Hopen
Enkelvoud
Ik
Verlies
Hoop
Jij/u
Verliest
Hoopt
Hij/zij/het
Verliest
Hoopt
Meervoud
Wij
Verliezen
Hopen
Jullie
Verliezen
Hopen
Zij
Verliezen
Hopen

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd 
Let op: 
-Als de ik-vorm eindigt op een t, dan hoef je geen extra t te schrijven. 
Voorbeeld: karten - (ik) kart - (hij) kart
-Als je achter het werkwoord staat, hoef je geen t toe te voegen. Je schrijft in dit geval de ik-vorm.
Voorbeeld: Je vraagt me de oren van mijn hoofd. 
Vraag je nog even aan je ouders of je mee mag? 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

(nemen t.t.) 3. ...... je liever de andere weg?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

(moeten t.t.) 4. Je ...... op een paar dingen letten

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

(spelen t.t.) 8. Het elftal ........ vandaag thuis.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Korte en lange klanken 
  1. Je kunt een woord in stukjes verdelen. Elk stukje is een klankgroep. Een woord kan uit een of meer klankgroepen bestaan. 
  2. In elke klankgroep zit een korte of lange klank. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Brood
Brood
Een klankgroep 
Kroket
Kro-ket
Twee klankgroepen
Hagelslag
Ha-gel-slag
Drie klankgroepen
Kroket
Kro-
Je hoort oo; lange klank
Ket
Je hoort e; korte klank

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Het woord school heeft een:
A
kort klank
B
lange klank

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Het woord hand heeft een:
A
korte klank
B
lange klank

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Het woord olifant heeft:
A
1 klankgroep
B
2 klankgroepen
C
3 klankgroepen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Korte en lange klanken 
Woorden die een korte klank hebben, houden de korte klank als je ze langer maakt. Als je aan het einde van een klankgroep een korte klank hoort, dan schrijf je twee dezelfde medeklinkers als je het woord langer maakt. 

Zon
  • Je hoort een o, dus het is een korte klank 
  • Zon eindigt op één medeklinker, dus als je het woord langer maakt, komt er een medeklinker bij: zonnen

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Korte en lange klanken 
Woorden die een lange klank hebben, houden de lange klank als je ze langer maakt. Als de klankgroep op twee dezelfde klinkers eindigt, dan haal je een klinker weg. 

Kaart - kaarten 
  • Als je het woord kaart langer maakt, hoor je kaar-ten. De eerste klankgroep is kaar, dus het is een lange klank. 
  • De eerste klankgroep eindigt op een medeklinker, dus je schrijft twee klinkers, kaarten.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

 Korte en lange klanken
Als de lange klankgroep op twee dezelfde klinkers eindigt, dan haal je een klinker weg als je het woord langer maakt. 

Zoon
  • Als je het woord zoon langer maakt, hoor je zoo-nen
  • De eerste klankgroep is zoo, dus je haalt een klinker weg: zonen

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Video

This item has no instructions

Maak het woord af:
Appelk...en (ist/isst)

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Maak het woord af:
Winkelstr...en (at/aat)

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Maak het woord af:
Huism...en (us/uss)

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

I of ie? 
De meeste klinkers kun je verdubbelen om er een lange klank van te maken: hor - hoor, tut - tuut.

Dit kan niet bij de i. De lange klank ie schrijf je soms met ie en soms i. De spelling van deze woorden moet je uit je hoofd leren: liter, gieter, vakantie, politie

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

i of ie
A
artiest
B
artist

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

i of ie
A
kielo
B
kilo

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

i of ie
A
februari
B
februarie

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Opdrachten 
Blok 2 Spelling 
BBL: 17, , 19, 20, 21, 22, 23, 24 en (blz 65 t/m 70) + dictee
KBL: 25, 26, 27, 29, 30, 31, en 32 (blz 78 t/m 83) + dictee
TL: instructie

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Verschil stam en ik-vorm
Stam en ik-vorm zijn niet altijd hetzelfde!
Stam= hele werkwoord -en

                 lopen       zweven
stam      = lop         zwev
ik-vorm = loop      zweef



Slide 32 - Slide

This item has no instructions

PVVT (persoonsvorm verleden tijd)
Sterke werkwoorden
Hebben geen regels! Dit moet je weten door te lezen.

Zwakke werkwoorden 
Kijk bij het sexy fokschaap alleen naar de klinkers!

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

PVVT (persoonsvorm verleden tijd)
Schrijf eerst de ik-vorm op.
Hij (geloven) mij vorige keer niet.
ik-vorm = geloof

1. gelov
2. v = niet in kofschip dus -de
3. Hij = enkelvoud dus = geloofde

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

VD (voltooid deelwoord)
1. Zoek eerst de persoonsvorm!
2. Is deze een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'?
3. Ja? Begint het laatste ww in de zin met ge-, be-, ver-, ont-, er-, her-, mis-.

Dan heb je een VD. 


Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Opdrachten 
Blok 2 Spelling 
BBL: 17, , 19, 20, 21, 22, 23, 24 en (blz 65 t/m 70) + dictee
KBL: 25, 26, 27, 29, 30, 31, en 32 (blz 78 t/m 83) + dictee
TL: 18, 19, 20, 21, 23, 24, 26 + dictee

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Wat hebben jullie geleerd?
  1. Wat is het verschil tussen de stam en ik-vorm?
  2. Wat komt er altijd achter de ik-vorm bij de hij-vorm?
  3. Wat is het verschil tussen een sterk en zwak werkwoord?
  4. Wat ging er goed deze les?

Slide 37 - Slide

This item has no instructions