Oefentoets proefwerk

El gerundio
Geef met "el gerundio" aan wat de mensen op de plaatjes aan het doen zijn.

Vb: "Él está escuchando música."
1 / 49
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

El gerundio
Geef met "el gerundio" aan wat de mensen op de plaatjes aan het doen zijn.

Vb: "Él está escuchando música."

Slide 1 - Slide

hacer música, Juan

Slide 2 - Open question

discutir, ellos

Slide 3 - Open question

dormir, el abuelo

Slide 4 - Open question

escribir una carta, ella

Slide 5 - Open question

celebrar una fiesta, la gente

Slide 6 - Open question

Vul de juiste vorm in van de gerundio. 
Maak deze opdracht in je schrift.  
              VB: - ¿Qué estás haciendo ahora? * Ahora estoy trabajando.
1.  ¿Qué estás haciendo? 
_______________________________(hacer/ deberes).
2. ¿Qué estáis viendo? 
_______________________________(ver/ una película).
3. ¿Qué están buscando?
_______________________________(buscar/ su mochila).
4. Qué está escribiendo?
_______________________________(escribir / trabajo de Ciencias.


Klik hier om jezelf na te kijken
1. Estoy haciendo mis deberes. 
2. Estamos viendo una película.  
3. Están buscando su mochila.  
4. Está escribiendo el trabajo de Ciencias.

Slide 7 - Slide

El futuro próximo
Maak de opdrachten over de toekomende tijd. Schrijf de antwoorden in je schrift. Kijk daarna jezelf na. Klik op het envelopje voor de antwoorden.

Slide 8 - Slide

Schrijf de juiste vorm op van de toekomende tijd
1.  El año que viene (yo, hacer) _________muchas cosas nuevas. 

2. ¿Sabes que nos (nosotros, vivir) ___________________a Sevilla?

3.  ¿Juan (cambiar) ______________________________de instituto?

4.  Andrés y tú (estudiar)______________________.en la biblioteca.

5. Seguro que los estudiantes (aprender)____________muy bien 
    español. 




  1. voy a hacer
  2. vamos a vivir
  3. va a cambiar
  4. váis a estudiar
  5. van a aprender

Slide 9 - Slide

Geef antwoord met de toekomst
1. Voy a jugar a fútbol.
2. Van a ir a la playa.  
3. Vamos a hacer el examen.
1.  ¿Qué vas a hacer tú en verano?
_______________________________________ (jugar al fútbol)

2. ¿Qué van a hacer tus hermanas mañana? 
_______________________________________ (ir a la playa) 

3. ¿Qué vais a hacer vosotros el próximo lunes? 
_________________________________________ (hacer un examen)



Slide 10 - Slide

Vertaal de onderstaande zinnen
 naar het Spaans.
1. Morgen ga ik voetballen.

2. Wij gaan volgende week uit met vrienden.
 
3. Zij gaan een boek lezen.

4. Jullie gaan eten.  

5. Wij gaan vanavond om 22:00 slapen. 
1. Mañana voy a jugar al fútbol.
2. La semana que viene vamos a salir con amigos.
3. Van a leer un libro.
4. Vais a comer.
5. Esta noche vamos a dormir a las diez. 

Slide 11 - Slide

Las obligaciones 
Maak de opdrachten over de verplichtingen en adviezen. Schrijf de antwoorden in je schrift. Kijk daarna jezelf na. Klik op het envelopje voor de antwoorden.

Slide 12 - Slide

Vul de juiste verplichting in.
1. Mañana tú  _____________________ que ir al dentista.
    
2. Hoy no puede, porque  _____________ que estudiar para el exámen.

3. Para ser el mejor _______________________ que entrenar mucho. 

3. Tú y Carlos están cansados, ________  descansar ahora mismo.

4. Para vivir sano,  ____________ que comer menos hamburguesas.

  1. tienes 
  2. tengo 
  3. hay 
  4. debéis 
  5. hay

Slide 13 - Slide

     Vertaal de onderstaande zinnen over verplichtingen en adviezen naar het Spaans.
1) Ik moet vanmiddag mijn opa bezoeken.

2) Er moet worden opgelet. 

3) Zij moeten een boek lezen.

4) Jij zou moeten sporten.  

5) Wij moeten zonnebrand gebruiken.
  1. Esta tarde tengo que visitar a mi abuelo. 
  2. Hay que prestar atención.
  3. Tienen que leer un libro. 
  4. Debes hacer deporte. 
  5. Tenemos que usar protector solar.
opletten = prestar atención

Slide 14 - Slide

El tiempo
Luister naar het weerbericht en schrijf de juiste woorden bij de getallen.

Maak deze opdracht in je schrift. 

Slide 15 - Slide

Bestudeer deze kaart en ga verder..
1: Galicia
2: País Vasco
3: Cataluña
4: Valencia
5: Islas Baleares
6: Madrid
7: Sevilla
8: Cádiz

Slide 16 - Slide

Luister naar het weerbericht en schrijf de juiste woorden bij de getallen.
Klaar? Klik hier..
  1. lluvia
  2. nieve
  3. nubes
  4. lluvia
  5. nublado
  6. sol
  7. calor
  8. calor

Slide 17 - Slide

Vul in over welk seizoen het gaat. Geef antwoord in het Spaans.

Slide 18 - Slide


Slide 19 - Open question


Slide 20 - Open question


Slide 21 - Open question


Slide 22 - Open question

Vertaal de volgende woorden of zinnen naar het Nederlands.

 

Slide 23 - Slide

¿qué tiempo hace?

Slide 24 - Open question

hace viento

Slide 25 - Open question

hace mal tiempo

Slide 26 - Open question

hay nubes

Slide 27 - Open question

llueve

Slide 28 - Open question

¡qué frío hace!

Slide 29 - Open question

¡qué calor tengo!

Slide 30 - Open question

estamos a 20 grados

Slide 31 - Open question

Vertaal de volgende woorden of zinnen naar het Spaans.

 

Slide 32 - Slide

het binnenland

Slide 33 - Open question

instabiel

Slide 34 - Open question

la tormenta

Slide 35 - Open question

el trueno

Slide 36 - Open question

de seizoenen

Slide 37 - Open question

Haz frases correctas
Zet de zinnen over het weer in de juiste volgorde. Schrijf de antwoorden op in je schrift. Kijk jezelf na door op het envelopje te klikken. 

Slide 38 - Slide

Zet de zinnen in je juiste volgorde.
  • a) En la montaña hace bastante frío.
  • b) En Canarias hace buen tiempo todo el año.
  • c) En la playa hace calor pero también hace mucho viento.
  • d) En invierno, en el norte de España hay lluvia y niebla.
  • e) En Galicia hace mal tiempo y llueve.

Slide 39 - Slide

Luister naar de beschrijvingen en schrijf de ontbrekende woorden op in je schrift.
 

 

Slide 40 - Slide

Luister naar fragment [a] en [b] en schrijf de ontbrekende woorden op in je schrift.

Slide 41 - Slide

Luister naar fragmente [c] en [d] en schrijf de ontbrekende woorden op in je schrift.

Slide 42 - Slide

De antwoorden...

Slide 43 - Slide

El tiempo
Je ziet zo eerst een weerkaart en een schema om het weer te beschrijven. 

Bestudeer deze goed en geef daarna antwoord op de vragen die daarna volgen.

Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. 

Slide 44 - Slide

Gebruik deze weerkaart bij het beantwoorden van de volgende vragen.

Slide 45 - Slide

Bekijk deze schema als voorbeeld..

Slide 46 - Slide

¿Qué tiempo hace en el norte de Portugal?

Slide 47 - Open question

¿Qué tiempo hace en Dublín?

Slide 48 - Open question

¿Qué tiempo hace en el sur de Francia?

Slide 49 - Open question