4.3 Evolutie

4.3 Evolutie
Voorkennis
1. Wat wordt bedoeld met 'survival of the fittest'?
2. Waarom zijn wij allemaal verschillend?

1 / 14
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

4.3 Evolutie
Voorkennis
1. Wat wordt bedoeld met 'survival of the fittest'?
2. Waarom zijn wij allemaal verschillend?

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
4.3.1 Je kunt uitleggen wat de neodarwinistische evolutietheorie inhoudt.
4.3.2 Je kunt manieren van reproductieve isolatie beschrijven.

Slide 2 - Slide

Voorwaarden voor evolutie
1. Er is genetische variatie binnen de populatie

2. Er is een strijd om voorzieningen (voedsel, ruimte, partners)

Slide 3 - Slide

Genetische variatie 
Ontstaat door:

1. Mutaties 
Kleine veranderingen in de DNA code ontstaan door foutjes tijdens meiose, invloed van mutagene stoffen, en straling
2. Recombinatie
Als twee organismen geslachtcellen maken en samenvoegen ontstaat er een nieuw individu die een combinatie is van de eigenschappen van zijn ouders.

Slide 4 - Slide

Selectiedruk 1
Selectiedruk 2

Slide 5 - Slide

Natuurlijke selectie

Slide 6 - Slide

Fitness
Ieder individu heeft fitness

Fitness is de kans van een individu om te overleven en voort te planten. 

Individuen met de hoogste fitness planten het meeste voort en geven dus hun eigenschappen het meeste door aan de volgende generatie.

Slide 7 - Slide

Wie heeft de hoogste fitness?

Slide 8 - Slide

Wat nu als er een slang komt die vooral groene konijnen eet?

Slide 9 - Slide

Ontstaan van soorten
  1. Reproductieve isolatie
  2. Ontstaan van verschillen tussen de groepen. Door ?
  3. Twee verschillende selectiedrukken in beide milieus
  4. Na vele generaties zijn de groepen genetisch zo verschillend dat ze niet langer kunnen voortplanten = 2 verschillende soorten

Slide 10 - Slide

Exit ticket
Staat op het aantekeningenblad.

Slide 11 - Slide

4.3 Les 2
Reflectie vorige lessen:
1. J of OJ? Organische stoffen bevatten meer chemische energie dan anorganische stoffen.
2. J of OJ? Organismen die meer nakomelingen krijgen geven hun eigenschappen vaker door en hebben daardoor een hogere fitness
3. J of OJ? Bacteriën die in staat zijn om fotosynthese uit te voeren noemen we autotroof
4. J of OJ? Een heterotroof organisme is in staat om vanuit anorganische stoffen organische stoffen te vormen in hun cellen
5. J of OJ? Genetische variatie ontstaat door mutaties en recombinatie.
6. De wetenschappelijke naam van een reuzengordeldier is Priodontes maximus. Onder welk geslacht vallen de reuzengordeldieren?
7. J of OJ? Chimpansees (Pan troglodytes) zijn meer verwant aan gorilla's (Troglodytes gorilla) dan aan bonobo's (Pan paniscus)
8. Een cel bevat een celkern, een celwand en geen bladgroenkorrels. Onder welk rijk valt het organisme met deze cellen?
9. J of OJ? Een belangrijke voorwaarde voor evolutie is dat er een strijd om voorzieningen is tussen de individuen van een populatie.
10. Wat is nodig voor het ontstaan van twee verschillende soorten uit 1 originele populatie?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Zelfstandig aan de slag:
Maak de opdrachten van 4.3 in het boek

Slide 14 - Slide