7 oktober

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bespreken oefening 3, 4 en 5.
  • Benoemen 7C, 1 t/m 7.  
1 / 42
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bespreken oefening 3, 4 en 5.
  • Benoemen 7C, 1 t/m 7.  

Slide 1 - Slide

Vragen grammatica?

Slide 2 - Open question

Geen vragen (meer)?
  • Maak maar twee rijtjes.... 

Slide 3 - Slide

ἀλλ’ εἰ περὶ τούτου οὐ δύνασαι εἰπεῖν οὐδέν, ἔφη ὁ Σωκράτης,

Slide 4 - Open question

ἴσως περὶ τῶν δαπανῶν τῆς πόλεως διαλέγεσθαι δυνάμεθα.

Slide 5 - Open question

τὴν γὰρ πόλιν καὶ πλουσιωτέραν ποιήσεις, εἰ τὰς δαπάνας αὐτῆς ἀφαιρήσεις.

Slide 6 - Open question

τίνες οὖν δαπάναι σοι περιτταὶ δοκοῦσιν, ὦ Γλαύκων;

Slide 7 - Open question

τότε μὲν δὴ ὁ Γλαύκων πολὺν χρόνον ἐκπεπληγμένος ἐσιώπησεν.

Slide 8 - Open question

τέλος δ’ ὁ Σωκράτης εἶπεν·

Slide 9 - Open question

ὦ ἀγαθέ, περὶ τῶν προσόδων καὶ τῶν δαπανῶν τῆς πόλεως λέγειν οὐ ῥᾴδιόν ἐστιν.

Slide 10 - Open question

ἀλλ’ ἡ πόλις ἐκ πολλῶν οἴκων συνέστηκεν, ἕκαστος δ’ αὐτῶν προσόδους καὶ δαπάνας ἔχει.

Slide 11 - Open question

διὰ τοῦτο ἴσως ῥᾷόν ἐστι πρῶτον μὲν περὶ ἑνὸς οἴκου
διαλέγεσθαι,

Slide 12 - Open question

ἔπειτα δὲ περὶ τῆς πόλεως, ἣ ἐκ πολλῶν οἴκων
συνέστηκεν.

Slide 13 - Open question

οὐκοῦν ἤδη ἕνα οἴκον ὠφελεῖς, ὦ ἀγαθέ;

Slide 14 - Open question

ὁ δὲ Γλαύκων·
ἐπεχείρησα, ὦ Σώκρατες, ἕνα οἶκον ὠφελεῖν, ἀλλ’ οὐδείς μοι ἐθέλει πείθεσθαι.

Slide 15 - Open question

εἶτα, ἔφη ὁ Σωκράτης, ἕνα οἶκον μὴ δυνάμενος ὠφελεῖν, πῶς πλείονας οἴκους ὠφελήσεις;

Slide 16 - Open question

παράδειγμα τί σοι λέξω·

Slide 17 - Open question

ἀνήρ τις, εἰ μὴ δύναται ἓν τάλαντον φέρειν, πῶς πλείονα φέρειν δυνήσεται;

Slide 18 - Open question

οὕτως καὶ σύ, εἰ μὴ ἕνα οἶκον ὠφελεῖν δύνασαι, πῶς τῆς πόλεως προστατεύσεις;

Slide 19 - Open question

ἄκουε δὴ λόγου σοφωτάτου·

Slide 20 - Open question

ἐν πᾶσιν ἔργοις οἱ μὲν δοκιμώτατοι ἐκ τῶν μάλιστα ἐπισταμένων εἰσίν,

Slide 21 - Open question

οἱ δὲ κακοδοξότατοι ἐκ τῶν ἀμαθεστέρων.

Slide 22 - Open question

εἰ οὖν ἐπιθυμεῖς εὐδοκιμεῖν τε καῖ τιμᾶσθαι ἐν τῇ πόλει, δεῖ σε μανθάνειν πάντα ὅσα βούλει ποιεῖν.

Slide 23 - Open question

A Werkwoord 1
  • 1 a zullen … (gevolgd door het hele werkwoord)
  • b                                                                    c
  • 1 ποιήσεις r. 3 2 ev                                  ποιε-
  • 2 ἀφαιρήσεις r. 4 2 ev                           ἀφαιρε-
  • 3 ὠφελήσεις r. 15 2 ev                          ὠφελε-
  • 4 λέξω r. 15 1 ev                                       λεγ-
  • 5 δυνήσεται r. 16 3 ev                           δυνα-
  • 6 προστατεύσεις r. 18 2 ev                   προστατευ- 

Slide 24 - Slide

A Werkwoord 1
  • c stam + σ:
  • d ε en α → η voor de σ; net als in de aoristus
  • e de uitgangen van het praesens

Slide 25 - Slide

A Werkwoord 1
  • f λύσω             λύσομαι
  • λύσεις              λύσει
  • λύσει                λύσεται
  • λύσομεν          λυσόμεθα
  • λύσετε             λύσεσθε
  • λύσουσι(ν)     λύσονται

Slide 26 - Slide

A Werkwoord 2
  • a gen. mv mnl. ptc. praes.
  • b zelfstandig
  • c (uit) degenen die weten 

Slide 27 - Slide

B Naamwoord
  • 1 a σοφωτάτου, δοκιμώτατοι, κακοδοξότατοι
  • b -τατος, -τάτη, τατον
  • c volgens de o-/α-decl.; volgens ἀγαθός, ἀγαθή, ἀγαθόν

Slide 28 - Slide

Συμβουλή 1
  • In 7.A: vriend helpen (als voorbeeld voor het helpen van de stad) (r. 22-23).
  • In 7.B: Als een man niet één talent kan dragen, kan hij er ook niet meerdere dragen
  • (r. 16). Voorbeeld voor: als je niet voor één huishouden kunt zorgen, kun je ook niet voor de stad zorgen.

Slide 29 - Slide

Συμβουλή 2
  • Jij kunt helemaal niets zeggen.
  • Twee ontkenningen waarvan de laatste samengesteld is versterken elkaar; 
  • twee ontkenningen waarvan de laatste enkelvoudig is heffen elkaar op (litotes) en drukken daardoor het positieve sterker uit (niets niet = alles)

Slide 30 - Slide

Oefening 1
  • 1 hij zal doen, maken; jij zult voor jezelf maken
  • 2 zij hebben gezwegen
  • 3 geprobeerd hebbend, nom. ev mnl., aor. act. ἐπιχειρέω - proberen
  • 4 ontmoet hebben, aor. act.
  • 5 zij gebruikten

Slide 31 - Slide

Oefening 1
  • 6 hij eert/jij eert (voor) jezelf
  • 7 zij zullen verzamelen
  • 8 wij zullen verzorgen
  • 9 geëerd hebbend, nom. ev vrl., aor. act. τιμάω - eren
  • 10 verworven hebbend, nom. ev vrl. aor. med. κτάομαι - verwerven

Slide 32 - Slide

Oefening 1
  • 11 jullie hebben verzameld
  • 12 geprobeerd hebbend acc. ev mnl. (nom./acc. mv onz.) aor. act. ἐπιχειρέω-proberen
  • 13 ik zal verlangen (naar)
  • 14 blijf
  • 15 ik schreeuwde, zij schreeuwden

Slide 33 - Slide

Oefening 2
  • 1 πειράσει medium, de andere vormen zijn actief
  • 2 τυχοῦσα aoristus, de andere vormen zijn praesens
  • 3 ἐπεχείρησας indicativus, de andere vormen zijn participium
  • 4 λύσεται medium, de andere vormen zijn actief

Slide 34 - Slide

Oefening 3
  • Een man had twee zonen. 
  • De jongste van hen zei tegen zijn vader: 
  • ‘vader, geef mij het (mij) toekomende deel van het familievermogen.’ 
  • En hij verdeelde het vermogen voor hen. 

Slide 35 - Slide

Oefening 3
  • En hij verdeelde het vermogen voor hen. En na een paar (lett. niet veel) dagen bracht de jongste zoon alles bij elkaar 
  • en vertrok naar een ver land 
  • en verkwistte daar zijn vermogen door losbandig te leven.

Slide 36 - Slide

Oefening 4
  • Nu ben ik smal en mager. 
  • Maar in korte tijd/binnenkort zullen mijn meesters een bruiloft houden 
  • en nadat ik dan veel gegeten zal hebben, 
  • zal ik vetter zijn en voor jou een lekkerder hapje worden.

Slide 37 - Slide

Oefening 5
  • Sokrates, jij schijnt mij zeer gelijkend te zijn op/zeer te lijken op die sidderrog; 
  • want ook die doet degene die (haar) steeds nadert 
  • en aanraakt verlamd worden.

Slide 38 - Slide

Opdracht bij de tekst
  • Benoem ieder woord in de zin.
  • Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
  • Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
  • Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)

Slide 39 - Slide

Aan het werk.
  • Herhaal woordjes van Serie 1 t/m 6.
  • Leer de woordjes van 7A en 7B. 
  • Benoem 7C, t/m 7. 

    Dit is ook huiswerk!

Slide 40 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 41 - Open question

Wat is nog onduidelijk?
Waar wil je meer over weten?

Slide 42 - Open question