Week 10 - les 1 - §2.1 de Griekse stadstaat

Programma
  1.  Bespreken leerdoel 1 (2.1 Kenmerken Griekse Stadstaat)              (10 min) 
  2. Aan de slag met doel 2 & 3 (2.1)                                                                   (15 min)
  3. Bespreken (2.1)                                                                                                    (10 min)
  4. Testvraag leerdoel leerdoel 2 & 3                                                                    (5 min) 
1 / 12
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Programma
  1.  Bespreken leerdoel 1 (2.1 Kenmerken Griekse Stadstaat)              (10 min) 
  2. Aan de slag met doel 2 & 3 (2.1)                                                                   (15 min)
  3. Bespreken (2.1)                                                                                                    (10 min)
  4. Testvraag leerdoel leerdoel 2 & 3                                                                    (5 min) 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Griekse stadstaten - les 1 - 1V
Tijdvak 2 Grieken & Romeinen (3000 v.Chr. tot 500 n.Chr.) 
CSB

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat is een staat?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Leerdoel 1. Ik kan uitleggen uit welke twee onderdelen een stadstaat bestaat. (blz. )
Een stadstaat bestaat meestal uit een: polis, Akropolis. 

Noem één overeenkomst en drie verschillen tussen een Griekse stadstaat en de Nederlandse staat.

Slide 4 - Slide

Op basis van hun antwoorden kun je bepalen waar leerlingen al sterke voorkennis hebben en welke aspecten nog aandacht nodig hebben.

 Bijvoorbeeld:

Als een leerling denkt dat een stadstaat een gewone stad was, kun je uitleggen dat elke stadstaat een zelfstandig bestuurde gemeenschap was.
Als een leerling aangeeft dat stadstaten 'democratisch' waren, kun je dieper ingaan op de specifieke democratie in Athene versus andere bestuursvormen zoals de oligarchie in Sparta.
Leerdoel 1. Jij uitleggen uit welke twee onderdelen een stadstaat bestaat. (blz. )
  • Rond 450 v.Chr: woonden de Grieken aan de rand van het middellandse zeegebied
  • Een stadstaat bestaat uit een polis: een stadstaat met omringend land.  
  • Akropolis: een ronde heuvel waar ooit een burcht op stond,  
  • In latere tijden een plaats voor een tempel
  • Overeenkomsten tussen Griekse stadstaten:
  1. Iedereen sprak Grieks;
  2. vereerde men dezelfde goden;
  • Een verschil;
  1. Eigen wetten
  2. en bestuursvorm 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Hoe was het bestuur van de Grieken rond 450 v. Chr. georganiseerd?
A
De Grieken leefden in één groot verenigd rijk, waar elke stad een eigen bestuur had.
B
De Grieken woonden in zelfstandige stadstaten (poleis), die ieder hun eigen bestuur en wetten hadden maar wel dezelfde taal spraken en goden vereerden.
C
Elke Griekse stad was volledig geïsoleerd en had niets gemeen met de andere steden, zelfs niet qua taal of cultuur.
D
De Grieken beschouwden zichzelf in de eerste plaats als inwoners van een groot Grieks koninkrijk en pas daarna als inwoner van hun stad.

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Leerdoel 1. Jij uitleggen uit welke twee onderdelen een stadstaat bestaat. (blz. )
De Grieken woonden in zelfstandige stadstaten (poleis), die ieder hun eigen bestuur en wetten hadden maar wel dezelfde taal spraken en goden vereerden.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Welke stelling is juist?
1. De Griekse stadsstaten waren politiek verenigd en vormden samen één groot Grieks rijk met een gemeenschappelijke regering.
2. Elke Griekse stadsstaat had een eigen bestuur en wetten, maar de bewoners spraken wel dezelfde taal en vereerden dezelfde goden.
A
1 en 2 zijn allebei juist.
B
Alleen 2 is juist.
C
Alleen 1 is juist.
D
1 en 2 zijn allebei onjuist.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

3. Jij kunt uitleggen dat niet alle mensen die in Griekenland woonden, burgerrechten hadden. (blz. 69)  
  • Leg uit wat burgerrecht inhoudt: 
  • Vrije Atheense mannen boven de 18 die gediend hadden in het leger kregen inruil daarvoor burgerrecht
  • Burgerrecht betekent: lidmaatschap van een polis. 
  • Leg uit wie geen burgerrecht hadden én leg uit waarom niet. 
  • Vrouwen vreemdelingen en slaven hadden burgerrecht; 
  • zij waren namelijk militair niet belangrijk! 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

2. Jij kunt uitleggen hoe het leven in een Griekse stadsstaat eruitzag. (blz. 70) 
  • Geef twee voorbeelden van bestaansmiddelen van Grieken.
  • Landbouw: graan, druiven en olijven
  • Het drijven van handel langs de kusten van de Middellandse en zwarte zee 
  • Leg de taakverdeling uit tussen Griekse mannen en vrouwen.
  • De taakverdeling was erg strikt
  • Mannen: hoofd van het gezin, zorgde voor inkomen
  • Vrouwen:  stonden onder toezicht van de man, gaven leiding aan huishouden.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

4. Jij kunt uitleggen welke rol slavernij vervulde in de Griekse samenleving. (blz. 68) 
  • Leg uit hoe je slaaf werd. 
  • In Griekse stadstaten was grote ongelijkheid tussen mensen.  
  • Slavernij was erg normaal;  als je gevangen werd genomen tijdens een oorlog werd je tot slaafgemaakt, of als je als slaaf geboren werd. 
  • Leg het belang uit van slaven voor de Griekse economie.
  • Deden zwaar werk in landbouw en mijnen, werkten in huis
  • Bijna de helft van de mensen in stadstaten waren slaaf 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag met Test jezelf
Oefen de leerdoelen of de flitskaarten online via memo max 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions