Tijdvak 7 quiz

1 / 38
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welke periode hoort bij tijdvak 7?
A
1500-1600
B
1600 - 1700
C
1700 - 1800
D
1800 - 1900

Slide 2 - Quiz

Wat is GEEN kenmerkend aspect van tijdvak 7?
A
Modern imperialisme
B
Transatlantische slavenhandel en abolitionisme
C
de democratische revoluties
D
de Verlichting

Slide 3 - Quiz

Wat is GEEN Verlichtingsideaal?
A
Alle mensen hebben gelijke rechten waarmee zij geboren worden
B
De kerk en de staat moeten van elkaar gescheiden worden
C
De samenleving is gebaseerd op erfelijkheid
D
De hoogste macht moet bij het volk liggen (volkssoevereiniteit)

Slide 4 - Quiz

Trias Politica betekent ...
A
alleenheerschappij
B
scheiding der machten
C
de drie politieke stromingen
D
Montesquieu

Slide 5 - Quiz

Het volgende begrip past het best bij de Verlichting...
A
rationeel optimisme
B
Renaissance
C
handelskapitalisme
D
gevoel

Slide 6 - Quiz

De volgende denker past bij de Verlichting...
A
Karl Marx
B
Rousseau
C
Voltaire
D
Lodewijk XIV

Slide 7 - Quiz

Verlichting is een gevolg van
...
A
wetenschappelijke revolutie
B
feodalisme
C
de Reformatie
D
plantagekoloniën

Slide 8 - Quiz

Montesquieu is verantwoordelijk voor een briljant verlichtingsidee. Welk?
A
Liberalisme
B
Afschaffen slavernij
C
Trias politica
D
Franse revolutie

Slide 9 - Quiz

Volgens welke persoon moest het volk een contract afsluiten met de overheid?
A
Montesuieu
B
Rousseau
C
Locke
D
Didderot

Slide 10 - Quiz

Bij welke "denker" past het nadenken over de rol van God in wat er op aarde gebeurt?
A
Voltaire
B
John Locke
C
Montesquieu
D
Socrates

Slide 11 - Quiz

Welk kenmerk past bij een democratische revolutie?
A
Burgers eisen dat de belastingen omlaaggaan
B
Burgers leven in een republiek zonder koning
C
Burgers kiezen voortaan zelf hun bestuurders
D
Burgers mogen zelf stemmen over alle wetsvoorstellen

Slide 12 - Quiz

De Amerikaanse Revolutie was een democratische revolutie omdat ...
A
De Amerikaanse Revolutie leidde tot algemeen kiesrecht
B
De Verenigde Staten van Amerika kregen een nieuwe koning
C
Na de Amerikaanse Revolutie mochten burgers volksvertegenwoordigers kiezen
D
De Amerikaanse Revolutie leidde tot directe democratie

Slide 13 - Quiz

De Franse revolutie was uiteindelijk geslaagd als democratische revolutie, omdat...
A
Napoleon grote delen van Europa veroverde.
B
Lodewijk XVI en Marie-Antoinette werden onthoofd.
C
de mensen in Frankrijk natuurlijke rechten kregen.
D
Robespierre werd onthoofd aan het einde van de Terreur.

Slide 14 - Quiz

Wat is de Bataafse Revolutie?
A
een democratische revolutie met steun van Pruisen
B
een democratische revolutie met steun van Frankrijk
C
Een opstand tegen de Bataafse koning
D
Een opstand tegen de Franse koning

Slide 15 - Quiz

Welk begrip?

Een staatsvorm waarbij het staatshoofd een koning is die gebonden is aan de grondwet.
A
constitutionele monarchie
B
verlichte monarchie
C
democratische revolutie
D
representatieve democratie

Slide 16 - Quiz

Alles voor het volk,
maar niets door het volk past bij...
A
centralisatie
B
democratische revolutie
C
abolitionisme
D
verlicht absolute vorst

Slide 17 - Quiz

Deze afbeelding past
bij...
A
absolutisme
B
verlicht absolutisme
C
hofstelsel
D
abolitionisme

Slide 18 - Quiz

Wat is geen stand vóór de Franse revolutie
A
Koning
B
Geestelijkheid
C
Adel
D
Boeren en burgers

Slide 19 - Quiz

Wat was de aanleiding voor het ontstaan van de Franse revolutie?
A
Frankrijk was blut
B
De koning riep de Staten-Generaal bij elkaar
C
De eed op de kaatsbaan
D
Het bestormen van de Bastille

Slide 20 - Quiz

Tijdens de Revolutie werd de Franse koning onthoofd. De hoeveelste Lodewijk was dit?
A
XIII
B
XIV
C
XV
D
XVI

Slide 21 - Quiz

Wie had de macht in Frankrijk na de Franse Revolutie?
A
De rijke burgers
B
De Koning
C
Geestelijkheid en Adel
D
Adel

Slide 22 - Quiz

Wat is de Bataafse Revolutie?
A
een democratische revolutie met steun van Pruisen
B
een democratische revolutie met steun van Frankrijk
C
Een opstand tegen de Bataafse koning
D
Een opstand tegen de Franse koning

Slide 23 - Quiz

Wat heeft te maken met de oorzaak van de Franse revolutie?
A
Geen inspraak in het bestuur
B
Bestorming Bastille
C
Napoleon heeft de macht
D
Er worden 12.000 mensen onthoofd

Slide 24 - Quiz

Wat waren de 3 ideeën van de Franse Revolutie?
A
vrijheid, slaven, broerschap
B
vrij hebben, gelijk hebben, broeders hebben
C
vrijheid, gelijkheid, broederschap
D
vrijheid, gelijkheid, broer

Slide 25 - Quiz


Waar heeft de Franse revolutie NIET voor gezorgd?
A
Invoering grondwet
B
Adel en kerk verloren voorrechten
C
Minder macht bij vorsten
D
Standensamenleving ontstond

Slide 26 - Quiz

'Radicale politieke groep tijdens de Franse Revolutie, die voor het streng doorvoeren van de veranderingen was'
Dit is een omschrijving van:
A
de Jakobijnen
B
de Girondijnen

Slide 27 - Quiz

Door welke gebeurtenis in 1799 kwam er een eind aan de Franse revolutie?
A
De Franse revolutie.
B
Napoleon kwam aan de macht.
C
Afschaffing van de standenmaatschappij.
D
Alle antwoorden zijn ONJUIST

Slide 28 - Quiz

Horen de uitspraken bij absolute vorsten of verlichte denkers?
vorsten
Verlichte denkers
Als bestuurders slecht besturen, moeten ze vervangen worden
Elke staat moet een grondwet hebben
De macht moet verdeeld zijn tussen de regering, het parlement en de rechters
Een koning hoeft zijn besluiten niet uit te leggen
Iedereen moet zich aan de wet houden
Mensen hebben mensenrechten
Koningen hebben hun macht van het volk gekregen
Koningen hebben hun macht van God gekregen

Slide 29 - Drag question

Wat is handelskapitalisme?

A
Een vorm van handel met als doel het maken van winst
B
Een economisch systeem waarbij iedereen hetzelfde verdiende
C
Een systeem waarbij het kapitaal uit handel weer geïnvesteerd werd in handel
D
Een economisch systeem waarin veel gehandeld werd in valuta

Slide 30 - Quiz

Wie waren de patriotten?
A
democratische Nederlanders
B
verlichte Nederlanders
C
oranje aanhangers
D
aanhangers van Frankrijk

Slide 31 - Quiz

Volgens welke persoon moest het volk een contract afsluiten met de overheid?
A
Montesuieu
B
Rousseau
C
Locke
D
Didderot

Slide 32 - Quiz

Welke revolutie was eerst?
A
Franse Revolutie
B
Amerikaanse Revolutie
C
Bataafse Revolutie
D
Belgische Revolutie

Slide 33 - Quiz

Wat is een directe oorzaak (aanleiding)van de Franse Revolutie?
A
Lodewijk XVI roept de Staten Generaal bijeen
B
Leden van de 3e stand verzamelen klachten
C
Inwoners van Parijs bestormen de Bastille
D
Boeren komen in opstand tegen hun landheren

Slide 34 - Quiz

Wanneer begon de Franse Revolutie?
A
1776
B
1783
C
1789
D
1793

Slide 35 - Quiz

Op welke datum herdenkt Frankrijk jaarlijks de Franse revolutie?
A
14 juli
B
27 april
C
4 juli
D
9 november

Slide 36 - Quiz

Waarop was de gedachte van volkssoevereiniteit gebaseerd?
A
De renaissance
B
De wetenschappelijke revolutie
C
De verlichting
D
De Franse revolutie

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Slide