This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 5 min
Items in this lesson
Wat betekent renaissance?
Slide 1 - Open question
Omstreeks welke tijd speelt de renaissance zich af?
A
1500-1600
B
1650-1700
C
1400 - 1550
D
1480-1550
Slide 2 - Quiz
Voor welke tijd hadden de mensen in de renaissance belangstelling?
Slide 3 - Open question
A
Middeleeuwen
B
Renaissance
Slide 4 - Quiz
Waar begon de Renaissance?
A
Noord- Italië
B
Italië
C
Portugal
D
Spanje
Slide 5 - Quiz
Wat doen humanisten?
A
Studeren veel oude teksten
B
bestuderen oude Griekse en Romeinse teksten en stellen de mens centraal
C
Vinden zichzelf heel belangrijk als individu
D
Bestuderen oude en Griekse en Romeinse teksten en stellen de mens niet centraal
Slide 6 - Quiz
A
Middeleeuwen
B
Renaissance
Slide 7 - Quiz
Wat veranderde er in de kunst tijdens de renaissance?
Slide 8 - Open question
De schilder van de Mona Lisa is...
A
Michelangelo
B
Rafael
C
Rembrandt
D
Leonardo Da Vinci
Slide 9 - Quiz
Wie vertaalde het nieuwe testament opnieuw?
A
Calvijn
B
Luther
C
Karel V
D
Erasmus
Slide 10 - Quiz
Wat is een aflaat?
A
Een bewijs dat je geld
betaald had om je zonden af te kopen
B
Een brief van de paus waarin stond dat je zonde had begaan
C
Een bewijs waarin stond dat je een plekje in de hemel kreeg
D
Een bewijs dat je goede werken had gedaan.
Slide 11 - Quiz
Waar gebruikt de paus het geld van de aflaten voor?
Slide 12 - Open question
Predestinatieleer: mens is door God voorbestemd voor hemel of hel
A
Luther
B
Calvijn
Slide 13 - Quiz
Wie is wie?
A
Luther, Calvijn, Erasmus
B
Calvijn, Erasmus, Luther
C
Calvijn, Luther, Erasmus
D
Erasmus, Calvijn, Luther
Slide 14 - Quiz
Wie had er vele volgelingen in de Duitse gebieden?
A
Calvijn
B
Luther
C
beide
Slide 15 - Quiz
Welke bewering over Maarten Luther is NIET waar?
A
Maarten Luther was van oorsprong een katholieke monnik.
B
Maarten Luther was volgens Karel V een ketter.
C
Maarten Luther was volgens Filips II een ketter.
D
Maarten Luther was de oprichter van het Calvinisme.
Slide 16 - Quiz
Wat is "de Reformatie"?
A
Kerkhervorming in de 16e eeuw
B
refreshen in de 16e eeuw
C
vernieuwen in de 16e eeuw
D
verbeteringen in de 16e eeuw
Slide 17 - Quiz
Welke functie had deze mevrouw?
A
Koningin
B
Stadhoudster
C
landvoogdes
D
Gravin van Holland
Slide 18 - Quiz
De leider van de Nederlandse Opstand was...
A
Jan Pieterszoon Coen
B
Maurits van Oranje
C
Johan de Witt
D
Willem van Oranje
Slide 19 - Quiz
Wat is de Nederlandse opstand
A
De 70 jarige oorlog
B
De 50 jarige oorlog
C
De 80 jarige oorlog
D
De 60 jarige oorlog
Slide 20 - Quiz
Wat is geen oorzaak van de Nederlandse Opstand?
A
Centraal bestuur van Fillips II.
B
Kettervervolgingen.
C
Splitsing christendom.
D
Belastingverhoging door Fillips II.
Slide 21 - Quiz
Wat is geen oorzaak van de Nederlandse opstand?
A
Nederlandse burgers willen stemrecht.
B
Er is honger in de Nederlanden.
C
De adel heeft minder macht.
D
Ketter vervolgingen.
Slide 22 - Quiz
De Nederlandse Opstand
A
1566 - 1621
B
1584 - 1648
C
1598 - 1621
D
1568 - 1648
Slide 23 - Quiz
De Beeldenstorm was in?
A
1566
B
1568
C
1572
D
1576
Slide 24 - Quiz
Wat is de beeldenstorm?
A
Het vernielen van beelden en kostbaarheden van de katholieke kerk.
B
Het vernielen van beelden en kostbaarheden van de protestante kerk.
C
Het neerzetten van velen beelden in de katholieke kerk.
D
Een storm die alles verwoestte in de Nederlanden.
Slide 25 - Quiz
Na de Beeldenstorm...
A
Vluchtten veel edelen
B
Stuurde Filips II Margaretha van Parma naar de Nederlanden
C
Werden alle edelen vermoord
D
Eindigde de Nederlandse opstand
Slide 26 - Quiz
Wat was de Unie van Utrecht?
A
een verbond tussen zuidelijke gewesten
B
een verbond tussen opstandige gewesten
C
een bondgenootschap dat op economisch gebied samenwerkte
D
een bondgenootschap met aparte legers
Slide 27 - Quiz
Wat is de Bloedraad?
A
een speciale eenheid van het Spaanse leger
B
een door Alva ingestelde belasting
C
een rechtbank speciaal voor edelen
D
een rechtbank om ketters te veroordelen
Slide 28 - Quiz
Wat is een plantage?
A
Groot landbouwbedrijf met meestal 1 gewas
B
Klein landbouwbedrijf met veel gewassen
C
Groot landbouwbedrijf met veel gewassen
D
Klein landbouwbedrijf met 1 gewas
Slide 29 - Quiz
Wat was de Trans-Atlantische slavenhandel?
A
De handel in luxe goederen tussen Europa en Azië
B
De verplaatsing van gevangenen binnen Afrika
C
De gedwongen verplaatsing van Afrikaanse slaven naar Amerika
D
De vrijwillige migratie van Europeanen naar Amerika
Slide 30 - Quiz
Wat was de driehoekshandel?
A
Handel tussen Nederland, Spanje en Amerika
B
Handel tussen Europa, Afrika en Amerika
C
Handel tussen Europa, Amerika en Azië
D
Handel tussen Nederland, Afrika en Nieuw-Amsterdam
Slide 31 - Quiz
Driehoekshandel WIC
Spullen Zoals stoffen, Rum en wapens.
Slaven
Suiker, Katoen en tabak.
Slide 32 - Drag question
Tijdens de Europese expansie ontstond er tussen de continenten niet alleen uitwisseling van mensen, maar ook van planten en dieren. Geef een voorbeeld hiervan.