Bijvoeglijke naamwoorden met of zonder e(n)? 2b nov 22

Bijvoeglijke naamwoorden
Met of zonder -e(n)?
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bijvoeglijke naamwoorden
Met of zonder -e(n)?

Slide 1 - Slide

het zelfstandig naamwoord
wie- woord of wat - woord:
je kunt er de, het, een voor zetten

De man eet een appel
De vrouw draagt een rok

Slide 2 - Slide

het bijvoeglijk naamwoord
hoe-woord
De man is groot - de grote man
De appel is groen - de groene appel
de grote man eet een groene appel

De man eet een appel
De vrouw draagt een rok

Slide 3 - Slide

Hoofdregel 1
Staat het bijvoeglijk naamwoord (BN) achter het zelfstandig  naamwoord (ZN), dan schrijf je altijd het basiswoord:

De pen is blauw.
De man is sterk
Het bord is groot.
Het meisje is lief

Slide 4 - Slide

Hoofdregel 2
Staat het bijvoeglijk naamwoord (BN) voor het zelfstandig naamwoord (ZN), dan schrijf je meestal een -e achter het BN:

De blauwe pen.
De sterke man.
Het grote bord. --> let wel op -o
Het lieve meisje. --> let wel op f/v en s/z

Slide 5 - Slide

Uitzondering 1: wanneer niet?
Staat er 'een' voor het BN en is het ZN een het-woord?
Dan komt er geen -e achter het BN:

Een blauwe pen.
Een sterke man.
Een groot bord
Een lief meisje

Slide 6 - Slide

belangrijk!
Als je een ziet staan voor een zn, dan moet je altijd checken of dat woord (zn) een het-woord is. Bij een het-woord, gaat de e af van het bijv. naamwoord.

- een huis- 
 - een  rokje - 

Slide 7 - Slide

belangrijk!
Als je een ziet staan voor een zn, dan moet je altijd checken of dat woord (zn) een het-woord is. Bij een het-woord, gaat de e af van het bijv. naamwoord.

- een groot huis- het grote huis 
 - een blauw rokje - het blauwe rokje

Slide 8 - Slide

Uitzondering 2
Gaat het BN over een stof (=materiaal)? Schrijf dan bij 'oude' stoffen altijd -en achter het BN. Bij nieuwe stoffen komt geen -e of -en achter het BN.

Een gouden ring.               Een metalen buis.          Een nylon panty.
Een katoenen t-shirt.       Een aluminium buis.     Een leren bank
Een plastic tas.                   Een papieren tas.            Een eiken tafel

Slide 9 - Slide

even oefenen....

Slide 10 - Slide

De schoenen zijn witte.
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quiz

Het lieve meisje.
A
goed
B
fout

Slide 12 - Quiz

Een lieve meisje.
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quiz

De goude ring.
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quiz

Een leuke klas.
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quiz

oefenen....
voorbeeld:
Het schrift is klein.
Typ: Het kleine schrift. 

Slide 16 - Slide

Het gras is groen.

Slide 17 - Open question

De toets is moeilijk.

Slide 18 - Open question

De jongen is knap.

Slide 19 - Open question

Het vliegtuig is groot.

Slide 20 - Open question

De koffie is lekker.

Slide 21 - Open question

nu zelf oefenen op papier :) 

Slide 22 - Slide