Wat heb jij nog nodig om een goed betoog te kunnen schrijven?
Slide 4 - Open question
Betoog
Een betoog schrijf je als je anderen wilt overtuigen. Je schrijfdoel is overtuigen.
Je kunt een betoog schrijven met een standpunt, argumenten,ondersteunende feiten en tegenargumenten.
Daarbij verduidelijk je de structuur d.m.v. signaalwoorden.
Slide 5 - Slide
in het kort
betoog: overtuigende tekst
standpunt: een houding die je aanneemt ten aanzien van een actueel vraagstuk.
argumenten: taaluitingen waarmee een schrijver zijn standpunt verdedigt tegen kritiek.
tegenargumenten: Met een tegenargument of een tegenwerping ontkracht je een standpunt of een argument, je maakt dat standpunt of argument minder aanvaardbaar.
weerlegging: Met een weerlegging ontkracht je een tegenargument
Slide 6 - Slide
opbouw betoog
inleiding: aandacht trekken + standpunt geven
middenstuk: -argumenten (per argument 1 alinea -> geef feiten die het argument ondersteunen) -tegenargument + weerlegging
slot: herhaling standpunt in andere woorden (+ uitsmijter)
Slide 7 - Slide
werkwijze betoog schrijven
onderwerp kiezen en informatie zoeken
bouwplan maken: blz. 264
tekst schrijven: begin bij het middenstuk en gebruik voor elk argument een aparte alinea met feiten die het argument ondersteunen.
Noem daarna de tegenargumenten: geef bij elk tegenargument direct een weerlegging, waarom het tegenargument niet klopt. Gebruik ook voor elk tegenargument één alinea.
inleiding schrijven: trek de aandacht van de lezer en geef je standpunt
slot schrijven: je herhaalt je standpunt (= conclusie)
witregels plaatsen: plaats in je betoog een witregel na elke alinea
Slide 8 - Slide
de inleiding + slot
Twee functies van de inleiding zijn:
1. De aandacht van de lezer trekken +
2. Het onderwerp introduceren.
Slide 9 - Slide
aandacht trekken door:
1. iets uit de actualiteit
2. iets uit de geschiedenis
3. een voorbeeld, zoals een kort verhaaltje of een eigen ervaring
4. iets wat voor de lezer van persoonlijk belang is
Slide 10 - Slide
onderwerp introduceren door:
een hoofdvraag en eventueel deelvragen over een bepaald verschijnsel te stellen
een probleem te formuleren d.m.v. probleemstelling
een standpunt te geven
Slide 11 - Slide
slot
Je formuleert de hoofdgedachte van de tekst:
-het antwoord op de hoofdvraag
-een oplossing voor het probleem
-een herhaling van je standpunt
Vaak is de hoofdgedachte een conclusie. Je kunt deze aanvullen met een aanbeveling of toekomstverwachting.
Slide 12 - Slide
slot
In het slot gebruik je signaalwoorden als: daarom, kortom, al met al, dus
De tekst sluit je af met een krachtige zin: de uitsmijter.
Slide 13 - Slide
Tips voor een betoog
Standpunt aankondigen met 'Ik vind...' of 'Ik ben van mening dat...'
Introduceer een argument met signaalwoorden voor een opsomming
Gebruik bij de onderbouwing signaalwoorden voor argumenten
Kondig tegenargumenten aan met een structurerende zin: Er zijn ook mensen die bezwaren hebben tegen deze maatregel.
Verbind tegenargumenten met signaalwoorden voor een opsomming.
Kondig weerleggingen aan met signaalwoorden voor een tegenstelling of toegeving
Herhaal in het slot je standpunt met een signaalwoord voor een conclusie
Signaalwoorden
Opsomming: om te beginnen, ten eerste, daarnaast, bovendien, verder, vervolgens of tenslotte
Argumenten:omdat, want, immers of namelijk Tegenstelling: toch, maar, echter, daar staat tegenover
Toegeving: hoewel, ook al, welswaar...maar, ofschoon
Conclusie: daarom, kortom, dus, al met al
Slide 14 - Slide
Stellingen: oefening
Je kiest één van deze stellingen/standpunten en gaat je publiek (de lezer) hiervan overtuigen:
Er moet een extra belasting komen op fastfood.
Alcoholproducten moeten twee keer zo duur worden.
Nederland moet meer gebruik maken van kernenergie.
Vuurwerk moet legaal blijven.
Alcoholreclames op tv moeten worden verboden.
Softdrugs moeten verkrijgbaar worden bij de apotheek.
Gewelddadige videogames moeten worden afgeschaft.
Iedereen moet verplicht orgaandonor worden.
Het openbaar vervoer moet gratis worden.
's Nachts moeten lantaarnpalen worden uitgezet.
Slide 15 - Slide
Stellingen: oefening
Benoem de stelling/het standpunt in je inleiding (aandacht trekken, onderwerp introduceren)
Geef minimaal 1 argument, 1 tegenargument en weerleg dit tegenargument
Argument staat in één alinea en het tegenargument met weerlegging in een ander alinea
Herhaal je standpunt in het slot (conclusie). Geef een aanbeveling/toekomstverwachting, uitsmijter