20/10 Lezen De Brug+ 1 + 2 3h

donderdag 20/10 3h
  • Tabblad: LEZEN 
  • antwoordcriteria toets-> zie ELO
  • nakijken + controleren blz. 46 opdracht 2
  • lezen tekst 4
  • maken opdracht 4
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

donderdag 20/10 3h
  • Tabblad: LEZEN 
  • antwoordcriteria toets-> zie ELO
  • nakijken + controleren blz. 46 opdracht 2
  • lezen tekst 4
  • maken opdracht 4

Slide 1 - Slide

Antwoorden in een hele zin op de toets leesvaardigheid
Als je antwoord geeft op een vraag, willen we dat je antwoord geeft met een hele zin waarin je de kern van de vraag herhaalt.
Voorbeeld: 
vraag: Wat is de lievelingswinkel van de schrijfster?
Incompleet antwoord: De HEMA.
Goed antwoord: De lievelingswinkel van de schrijfster is de HEMA.
Wat is het onderwerp van de tekst? Het onderwerp van de tekst is...
Het niet beantwoorden van de vraag in een hele zin is aftrek van punten tot een maximum van -0.5 van je cijfer.

Slide 2 - Slide

Voorbeeld van vragen op de toets
  1. onderwerp van de tekst
  2. inleiding
  3. slot
  4. tekststructuur
  5. tekstverbanden en signaalwoorden
  6. tekstdoel + uitleg
  7. betrouwbaarheid van de tekst->zie bron 

Slide 3 - Slide

nakijken blz. 95 opdracht 2
3 argumentatiestructuur – Aan het eind van de inleiding staat een standpunt en in alinea 4 t/m 7 staan argumenten voor dat standpunt.

4 overtuigen
6 Ik vind dat The C64 behoorlijk tegenvalt. (zie eind eerste alinea)
7 beschrijving
8 (1) Flink wat bekende games uit de Commodore 64-tijd zitten er niet bij. (2) De games die wel op The C64 staan, zijn bijzonder moeilijk te spelen. (3) Het apparaat is duur: € 80. (4) De gameplay op een plat scherm valt tegen: het is lastig om de games op zo’n scherm te spelen.
9 bovendien (al. 5), volgende (al. 6), nog een (al. 7)
10 The C64 biedt maar voor een paar uurtjes vermaak en wordt daarna niet meer gebruikt. (15 woorden) 
















Slide 4 - Slide

lezen en maken Lezen H2
  • lezen blz. 48 tekst 4
  • maken opdracht 4 -> deze les nakijken
  • voor de toets komen de antwoorden van Lezen 1 + 2 op de ELO

Slide 5 - Slide





Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.

Slide 6 - Quiz

Welke tekstverbanden ken je? Noteer er minimaal 4

Slide 7 - Open question

Wat is geen tekstverband?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
doel

Slide 8 - Quiz

Bij welk tekstverband horen de signaalwoorden 'al met al' ?
A
een doel-middelverband
B
een voorwaardelijk verband
C
een toegevend verband
D
een samenvattend verband

Slide 9 - Quiz

Om.......te....hoort bij het tekstverband:
A
oorzaak - gevolg
B
redengevend
C
doel - middel
D
concluderend

Slide 10 - Quiz

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 11 - Quiz

Belangrijke tekstverbanden 
  • opsommend verband: ten eerste, ook, bovendien
  •  toelichtend verband: bijvoorbeeld, zo, als, zoals
  • redengevend verband: omdat, want, daarom
  • chronologisch verband: vroeger, later, nu, daarna, nadat
  • oorzakelijk verband: doordat, daardoor, het gevolg is
  • concluderend verband: dus, kortom, al met al
  • vergelijkend verband: net als, evenals, groter dan..
  • samenvattend verband: kortom, samengevat, al met al
  • tegenstellend verband: maar, echter, daarentegen

Slide 12 - Slide


Wat is een tekststructuur?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
D
Relaties tussen verschillende delen van de tekst.

Slide 13 - Quiz

Welke tekststructuren ken je nog?

Slide 14 - Open question

Wat is een voorbeeld van een vaste tekststructuur?
A
aanleidingsstructuur
B
kernstructuur
C
mediumstructuur
D
voor- en nadelenstructuur

Slide 15 - Quiz

De tekststructuur van een betoog is:
A
voor- en nadelen
B
standpunt-argument
C
beschrijving
D
verklaring

Slide 16 - Quiz

Wat is geen vaste tekststructuur?
A
verklaringsstructuur
B
aspectenstructuur
C
beoordelingsstructuur
D
probleem/oplossingsstructuur

Slide 17 - Quiz

Tekststructuren
Een tekststructuur is een net woord voor 'opbouw van de tekst (inleiding, middenstuk en slot).  Er zijn maar liefst zeven verschillende tekststructuren:


Slide 18 - Slide

Lezen 1: tekststructuren
  1. probleem-oplossingsstructuur
  2. verklaringsstructuur
  3. verleden/heden/ (toekomst) structuur

Slide 19 - Slide

Tekststructuren H2
  1. argumentatiestructuur'
  2. aspectenstructuur'
  3. voor- en nadelenstructuur
  4. vraag-antwoordstructuur 

Slide 20 - Slide

Tekstverbanden
Een tekstverband is een verband tussen alinea's, zinnen en woorden. Je herkent ze aan de signaalwoorden. (Let op!)

Slide 21 - Slide

probleem-oplossingsstructuur
inleiding
probleem (+gevolgen)
middenstuk
gevolgen (waardoor is het een probleem? wat merk je ervan?)
oorzaken
oplossingen
slot
de beste oplossing

Slide 22 - Slide

verklaringsstructuur
inleiding
middenstuk
samenvatting of conclusie
inleiding
verschijnsel
middenstuk
kenmerken / voorbeelden
verklaringen / oorzaken / redenen
slot

Slide 23 - Slide

Verleden/heden/
(toekomst)structuur
Inleiding: onderwerp

Middenstuk: situatie vroeger & situatie nu

Slot: conclusie of situatie in de toekomst

Slide 24 - Slide

argumentatiestructuur
inleiding
stelling, standpunt (evt. als vraag)
middenstuk
argumenten voor de stelling
tegenargumenten (+weerlegging)
slot
herhaling stelling (of beantwoording van de vraag)

Slide 25 - Slide

aspectenstructuur
Inleiding: onderwerp

Middenstuk: diverse aspecten van het onderwerp

Slot: samenvatting

Slide 26 - Slide

Voor- en nadelenstructuur
Inleiding: onderwerp, vraag of stelling

Middenstuk: voor- en nadelen

Slot: afweging en conclusie



Slide 27 - Slide

Vraag- en antwoordstructuur
Inleiding: vraag (laatste zin)

Middenstuk: antwoor(den)

Slot: samenvatting of conclusie




Slide 28 - Slide