Thema 2 Stoffen KGT

Thema 2 Stoffen KGT
Basisstof 3: massa en volume

leg op je tafel:
Nask boekje
Ipad inloggen op lesson up:
1 / 51
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Thema 2 Stoffen KGT
Basisstof 3: massa en volume

leg op je tafel:
Nask boekje
Ipad inloggen op lesson up:

Slide 1 - Slide

bereken volume
Onderdompelmethode
is eindstand - beginstand = volume 

meten
lengte x breedte x diepte = volume


Slide 2 - Slide

Hoeveelheid en volume
Het gebeurt regelmatig dat je een bepaalde hoeveelheid van een stof nodig hebt:  
In recepten staat bijvoorbeeld hoeveel je van elk ingrediënt moet gebruiken.
 En bij medicijnen is het heel belangrijk dat ze de juiste hoeveelheid werkzame stof bevatten.

Slide 3 - Slide

hoe is je vakantie geweest?

Slide 4 - Mind map

Wat is het raarste, leukste en of bijzonderste wat je deze vakantie hebt meegemaakt?

Slide 5 - Mind map

Waar kijk je de komende periode naar uit

Slide 6 - Mind map

Stof afmeten
Voor vaste stoffen, zoals meel en suiker, is een weegschaal handig. 

Vloeistoffen, zoals water en melk, worden vaak afgemeten met een maatbeker.

Slide 7 - Slide

Met een weegschaal kun je de massa van een voorwerp of van een hoeveelheid stof bepalen.  


1 kg = 1000 g

Slide 8 - Slide

1700 gram = ? kilogram

Slide 9 - Open question

55 kilogram = ___ gram

Slide 10 - Open question

Reken om.
8,65 kilogram = ______ gram

Slide 11 - Open question

Als ik 3 kilogram wil maken, hoeveel gram moet er dan nog bij?
1900 gram +..........gram

Slide 12 - Open question

Reken om.
2,65 kilogram = ______ gram

Slide 13 - Open question

Massa
 Voorwerpen met een grote massa zijn zwaar, 

Voorwerpen met een kleine massa zijn licht. 

Slide 14 - Slide

Massa vs gewicht
Massa en dichtheid zijn niet hetzelfde

de zilverenballen hiernaast hebben een verschillend gewicht maar zijn gelijk in massa

Slide 15 - Slide

Het volume van vloeistoffen
 Het volume is de ruimte die de vloeistof inneemt

. Je meet het volume in liter (L) of milliliter (mL).
1 L = 1000 mL

Slide 16 - Slide

1 liter = 1 dm3
De eenheid liter wordt alleen voor vloeistoffen gebruikt. In andere gevallen gebruik je dm3. Toch betekenen liter en dm3 precies hetzelfde:

 
• 1 liter is hetzelfde als 1 dm3: de ruimte die een kubus met ribben van 1 dm inneemt.
• 1 milliliter is hetzelfde als 1 cm3: de ruimte die een kubus met ribben van 1 cm inneemt.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Volume berekenen van rechthoek
Van rechthoekige voorwerpen kun je het volume berekenen. Dat doe je als volgt:
1 Meet de lengte, de breedte en de hoogte van het voorwerp.
2 Gebruik de formule om het volume te berekenen:

volume = lengte × breedte × hoogte

Slide 19 - Slide

volume
gegevens: lengte = 5,0 cm
breedte = 3,0 cm
hoogte = 4,0 cm

gevraagd: volume = ?

uitwerking:
volume = lengte × breedte × hoogte
= 5,0 × 3,0 × 4,0 = 60 cm3


Slide 20 - Slide

blok is 6 cm hoog, 3 cm breed en 7 cm diep. Wat is het volume?

Slide 21 - Open question

Wat is het Volume van de balk? (Schrijf je berekening op!)

Slide 22 - Open question

Bereken het volume van het houten blok in
cm3. Schrijf de hele berekening op.
Klik op de afbeelding voor de vergroting

Slide 23 - Open question

Het volume van andere voorwerpen
1. Vul een maatcilinder tot een bepaalde hoogte met water.
2. Lees de stand van het water af. Dit noem je de beginstand.
3. Laat het voorwerp voorzichtig in het water zakken. Het voorwerp moet helemaal onder water komen.
4. Lees opnieuw de stand van het water af. Dit noem je de eindstand.
5. Reken uit: eindstand − beginstand. Dit is het volume van het voorwerp.

Slide 24 - Slide

Onderdompelmethode
gegevens:
beginstand = 52 cm3
eindstand = 78 cm3

gevraagd: het volume

uitwerking:
volume = eindstand – beginstand
volume = 78 cm3 – 52cm3 = 26 cm3


Slide 25 - Slide

Wat is het volume
van deze steen?

Slide 26 - Open question

Belangrijke begrippen
massa:
Hoeveelheid stof in gram of kilogram.
onderdompelmethode:
Methode om het volume van een voorwerp met een onregelmatige vorm te bepalen.
volume:
Hoeveel ruimte een vloeistof of een voorwerp inneemt.




Slide 27 - Slide

aan de slag
1.  Maak opdrachten uit je boek: 

2.  werken in groepjes van 3 leerlingen aan opdrachten:
* Volume berekenen rechthoeken
* Volume berekenen andere voorwerpen.

Slide 28 - Slide

Dichtheid
Basisstof 4 

Slide 29 - Slide

Het blokje heeft een massa van 324 g en een volume van 120 cm3. Wat is de dichtheid? (dichtheid = massa : volume)
    dichtheid = 
 massa/ volume

Slide 30 - Open question

Wat is het volume van het schaakstuk?

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Video

dichtheid

Slide 33 - Slide

Dichtheid van een stof
Een eerlijke vergelijkingsmethode werkt als volgt (afbeelding 1):
 
1 Neem van elke stof een blokje van 1 cm3.
2 Bepaal de massa van elk blokje met een weegschaal.
3 Het blokje met de kleinste massa is gemaakt van de ‘lichtste’ stof.

Slide 34 - Slide

Massa
Het blokje perspex 1,2 gram

het blokje aluminium 2,7 gram 

het blokje messing 8,5 gram.

het blokje die het zwaarst weegt heeft de grootste dichtheid

Slide 35 - Slide

Dichtheid
aluminium van 1 cm3 heeft een massa van 2,7 g. 

Het gewicht van een stof per kubieke centimeter (cm3) noemen we de dichtheid

De dichtheid van aluminium is 2,7 gram per kubieke centimeter(g/cm3).

Slide 36 - Slide

Dichtheid
Elke stof heeft zijn eigen dichtheid

Slide 37 - Slide

Dichtheid
Omdat die stofeigenschap belangrijk is heeft het een eigen naam gekregen: de dichtheid.

De dichtheid van een stof is de massa van 1 cm3 stof.

Slide 38 - Slide

Dichtheid
  • Omdat die stofeigenschap belangrijk is heeft het een eigen naam gekregen: de dichtheid.
  • De dichtheid van een stof is de massa van 1 cm3 stof.

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Massa = Volume * Dichtheid
Dichtheid = Massa / Volume
Volume = Massa / Dichtheid

Slide 41 - Slide

Wanneer blijft iets drijven?
Dit heeft te maken met dichtheid

Als de dichtheid groter is als die van water, dan zinkt iets

Als de dichtheid kleiner is dan die van water, dan drijft het

Slide 42 - Slide

Dichtheid 
Dichtheid

Slide 43 - Slide

Drijven, zinken en zweven
Drijven: dichtheid stof < dichtheid water
Zinken: dichtheid stof > dichtheid water
Zweven: dichtheid stof = dichtheid water
Stof
dichtheid
water
1,0 g/cm^3
kurk
0,2 g/cm^3
messing
8,5 g/cm^3
olie
0,9 g/cm^3

Slide 44 - Slide



Een voorwerp zweeft als de dichtheid van het materiaal ................ is dan/aan de dichtheid van de vloeistof
A
kleiner
B
gelijk
C
groter

Slide 45 - Quiz


Dichtheid is een stofeigenschap. 
Wat is de dichtheid van water?
A
0,5 g/cm3
B
0,7 g/cm3
C
1,0 g/cm3
D
1,3 g/cm3

Slide 46 - Quiz























































































































De dichtheid van ijs is ....... dan de dichtheid van water.
De dichtheid van ijs is .... dan de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk

Slide 47 - Quiz


De dichtheid van de badeend is ...... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 48 - Quiz

Hoe bepaal je de dichtheid
van een stof?
dichtheid =
A
massa x volume
B
volume x massa
C
massa : volume
D
volume : massa

Slide 49 - Quiz

Wat is dichtheid?
A
Het volume van 1 g stof
B
De massa van 1 cm3 stof

Slide 50 - Quiz

De dichtheid van de sleutel is ......... dan/als de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee

Slide 51 - Quiz