Knikkerspel

Knikkerspel
1 / 10
next
Slide 1: Slide
TechniekMiddelbare schoolPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 320 min

Items in this lesson

Knikkerspel

Slide 1 - Slide

Je kunt een voorwerp van verschillende kanten bekijken. Elke kant die je tekent noem je een aanzicht.
Zijaanzicht
Doorsnede
Bovenaanzicht
Vooraanzicht
Zijaanzicht

Slide 2 - Drag question

Werkstuk knikkerspel
  1. 1x houten plaatje van 100 x 100 mm en 8 mm dik.
  2. 1x houten lat 28 x 10 en 444mm lang. (4x110mm)
  3. 1x PMMA transparant plaatje 120 x 120 en 3 mm dik.
  4. 4x knikker
  5. schuurpapier
  6. spijkertjes
  7. houtlijm
  8. verstekbak met toffelzaag

Slide 3 - Slide

Werkstuk knikkerspel
In de volgende stap ga je een knikkerspel maken. 
In de bodem van het knikkerspel maak je maximaal 4 
putjes waarin je de knikkers moet proberen te krijgen.

Slide 4 - Slide

Werkstuk knikkerspel
Om het patroon van de putjes te ontwerpen moet je de bodemplaat in gelijke stukken verdelen.

Teken dit ontwerp over op jouw
houten vierkante plankje. En kleur
deze vakje in met vrolijke kleuren.

Zet 4 kruisjes waar jij de kuiltjes
wilt maken voor de knikkers.

Laat je patroon door
je docent beoordelen


Slide 5 - Slide

Werkstuk knikkerspel
Boor op de aangegeven plaats de kuiltjes in de plaat met een 10 mm metaalboor. 
Let op, boor niet te diep!

Werk de kuiltjes (boorgaten) af 
met schuurpapier.

Kleur de bodemplaat met 
kleurpotloden.

Slide 6 - Slide

Werkstuk knikkerspel
Rand

Meet de grootte van de 4 latjes af (alle 4 even lang!). Zaag de latjes op maat met een verstekbak en toffelzaag.

Lijm ze met houtlijm aan de bodemplaat en zet ze vast met spijkertjes.

Zorg dat de latjes goed aansluiten.


Slide 7 - Slide

Werkstuk knikkerspel
Afdekplaat

Leg het kunststof plaatje op het kistje en teken 4 gaatjes af op de rand met een watervaste stift en boor voorzichtig de gaatjes met een 2 mm boor.


Doe de knikkers in het kistje en sluit deze af door 
de kunststof plaat er op vast te zetten met spijkertjes.

Werk de randen van de kunststof plaat af met schuurpapier.

Slide 8 - Slide

Werkstuk knikkerspel
Laat je docent je knikkerspel controleren en beoordelen.

Slide 9 - Slide

Syllabus criteria
1.1.00ABCD: Je herkent de werkwijze en het gebruik van hulpmiddelenen materialen om tot de oplossing van een technisch probleem te komen. zie 1.1.1; Dit geld voor het maken van alle opdrachten
2.1.00ABCD: Je benoemt de correcte benaming van bepaalde traditionele en nieuwe materialen, gereedschappen en bewerkingen. zie 2.1.1; Dit geld voor het maken van alle opdrachten
2.2.00A: Je benoemt de correcte benaming van bepaalde traditionele en nieuwe materialen, gereedschappen en bewerkingen.
2.2.00B: Je herkent materiaal-eigenschappen (mechanische, natuurkundige, chemische, technologische) en licht de manier waarop deze materialen worden toegepast toe.
2.2.00CD: Je analyseert en past materiaaleigenschappen (mechanische, natuurkundige, chemische, technologische) toe in verschillende situaties.
2.2.01: voor Hout
2.2.03: voor kunststof
2.2.05: voor overige materialen, Glas, steen en alle niet genoemde materialen
2.3.00B: Je benoemt aan de hand van de functiedriehoek waar een product voor dient en herkent een relatie tussen functie, vorm, materiaal en de manier van bewerking. "zie 2.3.1 De relatie tussen: 2.2.1 Materialen: Aan welke eigenschappen moet het materiaal voldoen? 2.4.1 Bewerkingen: De materialen moeten bewerkt worden daarvoor gebruik je verschillende gereedschappen! 1.1.1 Vormen: Welke vorm is het beste voor jou ontwerp?"
2.3.00CD: Je legt aan de hand van de functiedriehoek uit waar een product voor dient en legt een relatie tussen functie, vorm, materiaal en de manier van bewerking. "zie 2.3.1 De relatie tussen: 2.2.1 Materialen: Aan welke eigenschappen moet het materiaal voldoen? 2.4.1 Bewerkingen: De materialen moeten bewerkt worden daarvoor gebruik je verschillende gereedschappen! 1.1.1 Vormen: Welke vorm is het beste voor jou ontwerp?"
2.4.00A: Je herkent de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.00B: Je past toe de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.00C: Je beschrijft de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.00D: Je legt uit de bewerkingen en verbindingen en de daarbij horende eigenschappen.
2.4.02: voor spijkeren
2.4.11: voor meten (mm)
2.4.12: voor teken tekenbord / tekendriehoek
2.4.13: voor aftekenen (mm)
2.4.14: voor aftekenen blokhaak (mm)
2.4.15: voor boren
2.4.17: voor zagen
2.4.26: voor werkbeschrijving lezen
2.4.27: voor werktekening lezen (mm)
3.3.00A: Je herkent dat door hefboomwerking met een kleine kracht aan de lange arm een grote kracht aan de korte arm gemaakt kan worden en licht dit toe met een aantal voorbeelden, " -verschillende typen overbrengingen (b.v. hefbomen), -concrete overbrengingen in en - de keuze van de overbrenging voor de betreffende toepassing."
3.3.00B: Je bepaalt bij een hefboom krachten, armen en draaipunt en past in evenwichtssituaties de hefboomregel (kracht1 * arm1 = kracht2 * arm2) toe. " -verschillende typen overbrengingen (b.v. hefbomen), -concrete overbrengingen in en - de keuze van de overbrenging voor de betreffende toepassing."
3.3.00C: Je bepaalt bij een hefboom krachten, armen en draaipunt bepalen en Je past in evenwichtssituaties de hefboomregel (F1 * r1 = F2 * r2) toe. " -verschillende typen overbrengingen (b.v. hefbomen), -concrete overbrengingen in en - de keuze van de overbrenging voor de betreffende toepassing."
3.3.00D: Je bepaalt bij een hefboom krachten, armen en draaipunt bepalen, Je past in evenwichtssituaties de hefboomregel (F1 * r1 = F2 * r2) toe en legt deze uit. " -verschillende typen overbrengingen (b.v. hefbomen), -concrete overbrengingen in en - de keuze van de overbrenging voor de betreffende toepassing."
4.1.00B: Je beschrijft input, output en proces van een gegeven systeem.
4.1.00CD: Je analyseert input, output en proces van een gegeven systeem.
4.2.00B: Je herkent het begrip deelsysteem als onderdeel van een systeem.
4.2.00CD: Je beschrijft het begrip deelsysteem toe als onderdeel van een systeem.
4.3.00A: Je benoemt verschillende typen functies van artefacten. "Een technisch artefact is een door mensen ontworpen en/of gemaakt fysisch object met een technische functie en een gebruiksplan. "
4.3.00B: Je benoemt verschillende typen functies.
4.3.00C: Je herkent verschillende typen functies en past deze toe in concrete situaties.
4.4.00CD: Je beschrijft de manier waarop eigenschappen van licht en geluid (b.v. frequentie en amplitude) gebruikt worden bij informatieoverdracht en past deze kennis toe bij het verklaren van de werking van een communicatiesysteem.
4.5.00B: Je herkent bij een technisch systeem feedbackmechanismen (minimaal bij de voorbeelden van thermostaat en toilet).
4.5.00CD: Je beschrijft bij een technisch systeem feedbackmechanismen (minimaal bij de voorbeelden van thermostaat en toilet en een terugkoppeling in een elektrisch circuit).
4.7.00B: Je benoemt het verschil tussen functie en werking bij een technisch systeem.
4.7.00CD: Je benoemt het verschil tussen functie en werking bij een technisch systeem.
5.1.00AB: Je benoemt belangrijke technologische ontwikkelingen op het gebied van transport, communicatie, productie, bebouwde omgeving en gezondheidszorg.
5.1.00C: Je beschrijft belangrijke technologische ontwikkelingen op het gebied van transport, communicatie, productie, bebouwde omgeving en gezondheidszorg.
5.1.00D: Je beschrijft de betekenis van de begrippen informatie, data, code(ring), signaal, medium (kanaal), analoog en digitaal en benoemt deze in een gegeven communicatiesysteem.
5.2.00AB: Je herkent toepassingsgebieden van techniek in verschillende beroepen, zowel in technische als in niet-technische beroepen.
5.2.00CD: Je beschrijft toepassingsgebieden van techniek in verschillende beroepen, zowel in technische als in niet-technische beroepen.
5.3.00B: Je beschrijft bepaalde normen t.a.v. gezondheid, milieu en arbeidsomstandigheden.
5.3.00CD: Je analyseert bepaalde normen t.a.v. gezondheid, milieu en arbeidsomstandigheden en beoordeelt deze in een situatie.
5.4.00A: Je herkent hoe technische vindingen van invloed zijn op maatschappelijke ontwikkelingen en geeft daar voorbeelden van.
5.4.00B: Je benoemt hoe technische vindingen van invloed zijn op maatschappelijke ontwikkelingen en geeft daar voorbeelden van.
5.4.00CD: Je beschrijft hoe technische vindingen van invloed zijn op maatschappelijke ontwikkelingen en visa versa, en beschrijft daar voorbeelden van.
5.5.00CD: Je beschrijft hoe de technologie zich ontwikkeld heeft in de fasen van ambachtelijke techniek via industriële techniek (massaproductie), informatietechniek naar bio- en nano- en duurzame technologieën en geeft voorbeelden uit de verschillende fasen.

Slide 10 - Slide