What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onderwerp.
Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onderwerp.
1 / 13
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Basisschool
Groep 7
This lesson contains
13 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
20 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onderwerp.
Slide 1 - Slide
In elke zin zitten werkwoorden
Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm.
Een persoonsvorm is een werkwoord
Elke zin heeft een persoonsvorm
Slide 2 - Slide
Persoonsvorm
Als je de zin in een
andere tijd
zet, verandert de persoonsvorm.
Als je de zin van
enkelvoud naar meervoud
verandert of
andersom
, verandert de persoonsvorm.
Maak een ja-nee-vraag van de zin. De persoonsvorm staat dan vooraan.
Slide 3 - Slide
Wat is de persoonsvorm in de zin:
"De persoonsvorm is altijd een werkwoord."
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord
Slide 4 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin:
"Marianne weet de persoonsvorm.
A
Marianne
B
weet
C
persoonsvorm
D
de
Slide 5 - Quiz
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde is
een zinsdeel.
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp
‘doet’ of ‘overkomt’.
Let op: het woordje
te
voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
Ik heb veel
te
doen.
--> werkwoordelijk gezegde: heb te doen
Werkwoordelijk gezegde (wwg)
Slide 6 - Slide
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
"Ik kan dit niet betalen."
A
kan
B
betalen
C
kan niet betalen
D
kan betalen
Slide 7 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Sturen jullie ook altijd Kerstkaarten?
A
jullie
B
Kerstkaarten
C
Sturen
Slide 8 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de onderstaande zin:
Ik heb een hele reep chocolade gegeten.
A
Ik
B
heb
C
heb gegeten
D
gegeten
Slide 9 - Quiz
De persoonsvorm is altijd ...
A
een persoon
B
een dier of ding
C
een werkwoord
D
een lidwoord
Slide 10 - Quiz
Onderwerp bepalen
Wie/wat + persoonsvorm = onderwerp.
Let op: Wie komt voor wat!!
Slide 11 - Slide
Wat is het onderwerp?
De plant staat in de kamer.
A
de plant
B
de kamer
C
staat
Slide 12 - Quiz
Mijn buurman gleed uit over de vloer.
Wat is het onderwerp?
A
gleed
B
mijn buurman
C
buurman
D
vloer
Slide 13 - Quiz
More lessons like this
Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onderwerp.
April 2024
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onderwerp.
April 2024
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onderwerp.
September 2024
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en onderwerp.
April 2024
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 7
P.2 Herhaling LJ 1
March 2024
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Persoonsvorm & werkwoordelijk gezegde
October 2024
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
PV en WWG
September 2024
- Lesson with
22 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Persoonsvorm & werkwoordelijk gezegde
October 2024
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1