Klok

1 / 36
next
Slide 1: Video
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Les heures - half

il est une heure  et demie
il est deux heures et demie
il est trois heures et demie
etc.

Slide 2 - Slide

Les heures - kwart over

il est une heure  et quart
il est deux heures et quart
il est trois heures et quart
etc.

Slide 3 - Slide

Les heures - 5/10/20 over 
il est une heure cinq
il est deux heures dix
il est trois heures vingt
etc.


Slide 4 - Slide

Les heures - kwart voor

il est une heure  moins le quart
il est deux heures moins le quart        
il est trois heures moins le quart
etc.

Slide 5 - Slide

Les heures - 5/10/20 voor 
il est une heure moins cinq
il est deux heures moins dix
il est trois heuremoins vingt
etc.


Slide 6 - Slide

Les heures.
Om te zeggen hoe laat het is gebruik je: Il est .... heures.
Twaalf uur 's middags = midi
Twaalf uur 's nachts = minuit
Kwart over ... = Il est ... heures et quart
Half ... = Il est ... heures et demie
Kwart voor ... = Il est ... heures moins le quart

Slide 7 - Slide

Noteer 6 Franse woorden
die met de klok
te maken hebben

Slide 8 - Mind map

Il est midi.
A
Het is middag.
B
Het is 12 uur 's middags.
C
Het is tijd.
D
Het is 12 uur 's nachts.

Slide 9 - Quiz

Il est huit heures et quart.
A
Het is 8 uur.
B
Het is 10 over 8.
C
Het is kwart over 8.
D
Het is kwart voor 8.

Slide 10 - Quiz

Il est cinq heures et demie.
A
Het is half 5.
B
Het is 5 uur.
C
Het is kwart over 5.
D
Het is half 6.

Slide 11 - Quiz

Il est trois heures moins 20.
A
Het is 20 over drie.
B
Het is tien voor half 4.
C
Het is 10 over half 3.
D
Het is tien over half 4.

Slide 12 - Quiz

Vertaal de kloktijd in het Nederlands:
trois heures dix

Slide 13 - Open question

Vertaal de kloktijd in het Nederlands:
sept heures et demie

Slide 14 - Open question

Vertaal de kloktijd in het Frans:
kwart over vijf

Slide 15 - Open question

Zet de tijden van vroeg naar laat:
(sleep blauw over rood)
deux heures moins dix
deux heures vingt
deux heures moins le quart
deux heures et demie
deux heures cinq

Slide 16 - Drag question

Vertaal de kloktijd in het Nederlands:
minuit moins le quart

Slide 17 - Open question

Vertaal de kloktijd in het Frans:
kwart over 12 's middags

Slide 18 - Open question

Vertaal de kloktijd in het Frans:
10 voor 7 ('s morgens)

Slide 19 - Open question

Welke tijd is het vroegst?
A
sept heures dix
B
sept heures moins cinq
C
sept heures vingt
D
sept heures

Slide 20 - Quiz

Welke tijd is correct gespeld?
A
Il est trois heure et demie.
B
Il est trois heures et demi.
C
Il est trois heures et demie.
D
Il est trois heurs et demie.

Slide 21 - Quiz

Nederlands

ik
jij
hij 
zij (enkelvoud)
wij
Frans

je
tu
il
elle
on

Slide 22 - Slide

Nederlands

wij
jullie/u
zij (meervoud)
zij (meervoud)
Frans

nous
vous
ils
elles

Slide 23 - Slide

ils

- een groep jongens
- een groep jongens en meisjes





elles

- een groep van alleen maar meisjes

Slide 24 - Slide

Sleep de juiste vertalingen naar het juiste persoonlijk voornaamwoord
il
nous
vous
elle
tu
je
wij
zij
ik
jullie
jij
hij

Slide 25 - Drag question

Koppel de Nederlandse persoonlijke voornaamwoorden aan de Franse.
IK
JIJ
HIJ
ZIJ (1 persoon)
WE
WIJ
U / JULLIE
ZIJ (ml + mv)
ZIJ (vl + mv)
JE
TU
IL
ELLE
ON
NOUS
VOUS
ILS
ELLES

Slide 26 - Drag question

Welk woord is geen persoonlijk voornaamwoord?
A
nous
B
vous
C
oui
D
ils

Slide 27 - Quiz

Jij
A
Ils
B
tu
C
Elles
D
vous

Slide 28 - Quiz

AVOIR
Het werkwoord avoir betekent hebben.
Net als in het Nederlands is dit een onregelmatig werkwoord.

Slide 29 - Slide

Nederlands

ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
wij hebben



Frans

j'ai
tu as
il a
elle a
on a

Slide 30 - Slide

Wat betekent avoir?
A
hebben
B
zijn
C
gaan
D
doen/maken

Slide 31 - Quiz

avoir
=
  hebben



Sleep de juiste vorm van avoir naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                     avons
                          ont
                             ai
                        avez
                            as
                              a

Slide 32 - Drag question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.

Vous _______ une grande maison?

Slide 33 - Open question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.

Oui, on _____ une grande maison.

Slide 34 - Open question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.

Nous_____ deux salles de bains.

Slide 35 - Open question


Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.

Et Paul & Simon ______ aussi une grande maison?

Slide 36 - Open question