Katern 4 - H1 Ruilen over de tijd

H 1

Ruilen over de tijd
 
1 / 44
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

H 1

Ruilen over de tijd
 

Slide 1 - Slide

Levensfasen
Kinderfase
Ouderfase
grootouderfase

Wat de ene generatie doet heeft gevolgen voor de andere.

Slide 2 - Slide

Wat de ene generatie doet heeft gevolgen op de andere. Geef hierbij een voorbeeld.

Slide 3 - Open question

Stroomgrootheid (periode)
voorraadgrootheid (nu)

Slide 4 - Slide

Het loon dat je op je bankrekening krijgt bijgeschreven voor je bijbaantje
A
Stroomgrootheid
B
Voorraadgrootheid

Slide 5 - Quiz

Je hebt aan het eind van het jaar €350 op je spaarrekening staan.

A
Stroomgrootheid
B
Voorraadgrootheid

Slide 6 - Quiz

De aflossing van de lening voor je studie.
A
Stroomgrootheid
B
Voorraadgrootheid

Slide 7 - Quiz

Primair inkomen
De beloning voor het beschikbaar stellen van de KANO:
  • loon --> arbeid
  • pacht/huur --> natuur
  • rente --> kapitaal
  • winst --> ondernemerschap
    Inkomen is een belangrijke STROOMgrootheid voor Gezinnen

Slide 8 - Slide

Ruilen over tijd
Nu sparen = meer welvaart (geld) voor later 
Nu lenen = minder welvaart (geld) voor later 
Rente heeft invloed op deze keuzes 
Nu werken = nu meer welvaart (geld)
Nu studeren = nu minder welvaart, maar later meer

Slide 9 - Slide

Studeren is een vorm van ..1... Door te gaan ... 2 ... , investeer je in je studie. Je investeert hiermee in jouw ... 3 ... en daardoor vergroot jij je .... 4 .... n de toekomst en kun je jouw schuld weer terugbetalen

Welk woorden moeten er ingevuld worden 1, 2, 3, en 4

Slide 10 - Open question

Rente: prijs van tijd
  • Als je jouw consumptie wil vervroegen (door geld te lenen), betaal je daar rente voor.
  • Als je jouw consumptie wil uitstellen (door geld te sparen), krijg je daar rente voor.
  • Rente is dus eigenlijk de algemene prijs voor tijd

Slide 11 - Slide

Rente: prijs van tijd
Ruilen in de tijd 
  • van nu (heden) naar de toekomst (=> sparen)
  • van toekomst naar nu (=> lenen)
  • noemen we: intertemporele ruil (ruilen in de tijd)

Slide 12 - Slide

Rente: prijs van tijd
Rente is de algemene prijs van tijd.
  • Iedereen heeft ook een persoonlijke voorkeur voor nu consumeren (en lenen) of later consumeren (en eerst sparen)
  • Persoonlijke voorkeur => individuele prijs van tijd.

Slide 13 - Slide

Heb jij wel een geld geleend?
Ja
Nee

Slide 14 - Poll

Is een Tikkie ook geld lenen?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

CONSUMEREN, SPAREN, LENEN

Slide 16 - Slide

Welke soorten leningen ken je?
Leningen

Slide 17 - Mind map

Lening terugbetalen
Als je geld hebt geleend moet je twee dingen terugbetalen

  1. Het leenbedrag (aflossen)
  2. Een vergoeding (rente)


Slide 18 - Slide

Jop leent € 6.000,- van de bank en lost in gelijke delen het bedrag in 3 jaar af. De rente is 4%. Bereken hoeveel rente Jop over het 2e jaar moet betalen.
A
€ 120,-
B
€ 160,-
C
€ 2.120,-
D
€ 2.160,-

Slide 19 - Quiz

In totaal heeft Peter € 800,- betaald over zijn lening van € 15.000,-. Bereken hoeveel procent het totale rentebedrag is als percentage van de lening.
A
18,75%
B
5,4%
C
5,2%
D
5,3%

Slide 20 - Quiz

Tim leent € 5.000,- Het rentepercentage is 4,5%. Op 1 mei lost hij € 1.000 af. Hoeveel rente moet hij over dit jaar betalen?
A
€ 225
B
€ 180,-
C
€ 120
D
€ 195

Slide 21 - Quiz

Soorten leningen
  • Hypothecaire lening. 
  • Een lening aan consumenten heet een CONSUMPTIEF KREDIET

    Voor consumenten heb je verschillende leningen:
  • Persoonlijke lening 
  • Doorlopend krediet 
  • koop op afbetaling (alleen via leveranciers!)
  • Rood staan

Slide 22 - Slide

1. Hypothecaire lening
  • Hoogte lening, onder andere afhankelijk van het inkomen
  • Huis als onderpand
  • Lagere rente dan andere leningen
  • Lange looptijd
  • De bank mag het huis verkopen als de rente en aflossing niet meer worden betaald.

Slide 23 - Slide

Persoonlijke lening
  • Vast bedrag (rente en aflossing) 
  • Terugbetalen in vaste gelijke termijnen

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Lening van € 4.000 ga je terug betalen in 3 jaar. Hoeveel procent rente betaal je over de gehele looptijd?

Totaal betalen: 36 x € 132 = € 4.752
Rente: € 4.752 - € 4.000 = € 752
€ 752 / € 4.000 x 100 = 18,8 %

Slide 26 - Slide

2. Kopen op afbetaling
-Een contract met een verkoper
-Waarbij je het gekochte product in delen terugbetaald, met rente. 
-Je krijgt het product al mee, bent er wettelijk ook al eigenaar van, maar je moet nog wel terugbetalen. (inclusief rente)
- Hierbij wordt het gehele bedrag geleend. (geen maatwerk)
- Er wordt hier vaak een hoge rente in rekening gebracht.
-Je kan dit weer berekenen zoals bij de persoonlijke lening.



Slide 27 - Slide

Jongeren en lenen
  • Veel jongeren komen in de financiële problemen.
  • Lenen mag pas vanaf 18 jaar
  • Studenten lenen bij DUO
  • Driekwart van de studenten leent.
  • Het gemiddelde bedrag is € 25.000,-
  • Wordt niet gemeld bij de BKR, maar moet wel worden meegenomen bij de berekening voor max. hypotheek.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Bij de Wehkamp kun je een iPhone op afbetaling kopen. De normale prijs is € 639,-. Bij koop op afbetaling betaal je 48 maanden een bedrag van €15,48. Bereken hoeveel kredietkosten (rentekosten) je betaalt.

Slide 30 - Open question

Bij Bol.com kun je een T.v. op afbetaling kopen. De normale prijs is € 1.200,-. Bij koop op afbetaling betaal je 36 maanden een bedrag van €42,80. Bereken hoeveel procent de totale kredietkosten (rentekosten) als percentage van het geleende bedrag zijn .

Slide 31 - Open question

3. Doorlopend krediet

Slide 32 - Slide

Doorlopend krediet
  • Er is een maximumbedrag wat je kunt lenen
  • In één keer of in delen
  • Alleen interest over wat je leent
  • Termijnen afbetalen
  • Mag je weer opnieuw lenen!

Slide 33 - Slide

Rood staan 
Negatief saldo op je bankrekening
Is vaak maar kort
Rentepercentage is vaak hoog!

Slide 34 - Slide

Je wilt een huis kopen. Welke lening gebruik je hiervoor?
A
hypothecaire lening
B
doorlopend krediet
C
persoonlijke lening
D
consumptief krediet

Slide 35 - Quiz

6a. Bij welke afbeelding is er sprake van een lineaire hypotheek. Geef
    een verklaring. Het antwoord geef je op de volgende pagina

Slide 36 - Slide

7a. Je wilt een huis kopen van € 315.000. Je sluit een lineaire hypotheek af tegen een rente van 2,6% en een looptijd van 30 jaar.

Bereken de maandelijkse aflossing.


Slide 37 - Open question

Rente
  • Rente een ander woord daarvoor is interest.
  • Nominale rente = rente in euro's, het rente- percentage dat de bank geeft of vraagt.
  • Reële rente = nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.

Slide 38 - Slide

Reële rente
Als je voor je € 100 spaartegoed € 5 rente krijgt, dan is je nominale rente 5%.

Maar als de prijs van een product dat je wilt kopen met meer dan die 5% stijgt, kun je toch minder kopen, ondanks dat je nominaal meer geld hebt.

De reële (= ‘echte’) rente is dan negatief. Vergelijk: Engels = real
Deze moet je altijd uitrekenen met indexcijfers!! 

RIC = NIC   x 100 
           PIC 

Slide 39 - Slide

Meneer Schroe ontvangt 0,1 % spaarrente. De inflatie bedraagt 2%.
Wat is juist?
A
De nominale rente bedraagt 0,1%; de reële rente is 1,9%.
B
De nominale rente bedraagt 1,9%; de reële rente is 0,1%.
C
De nominale rente bedraagt 0,1%; de reële rente is -1,9%.
D
De nominale rente bedraagt -1,9%; de reële rente is 0,1%.

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Waar wil je nog extra uitleg over hebben

Slide 43 - Mind map

Je wilt een huis kopen van € 315.000. Je sluit een lineaire hypotheek af tegen een rente van 2,6% en een looptijd van 30 jaar.

7b. Bereken de rente in het 21e jaar.

Slide 44 - Open question