Fijn dat je er bent. Typ in de chat "aanwezig" om te laten weten dat je er bent. Je kunt je alvast aanmelden bij LessonUp door de code linksonder te gebruiken.
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1
This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Welkom!
Fijn dat je er bent. Typ in de chat "aanwezig" om te laten weten dat je er bent. Je kunt je alvast aanmelden bij LessonUp door de code linksonder te gebruiken.
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
Huiswerk nakijken
Herhalen
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsels
Quizje
Zelfstandig werken
Slide 2 - Slide
Aan het einde van deze les...
kan je lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels herkennen en benoemen.
Slide 3 - Slide
Huiswerk nakijken
Opdracht 4 op pagina 31 en opdracht 2 op pagina 55
Slide 4 - Slide
Hoe kom je erachter wat in een zin een zinsdeel is?
Slide 5 - Open question
Huiswerk nakijken
Opdracht 4 op pagina 31 en opdracht 2 op pagina 55
Slide 6 - Slide
Lidwoorden
Er zijn drie verschillende lidwoorden.
Het
De
Een
Slide 7 - Slide
Lidwoorden
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Het huis
De muis
Een appel
Slide 8 - Slide
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. Bijvoorbeeld: zoon, hond, mobieltje, stad, blijheid.
Een naam van een persoon, stad of land is ook een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: Daan, Duitsland, Groningen
Slide 9 - Slide
Een zelfstandig naamwoord
heeft meestal een meervoud en een enkelvoud (appel-appels)
je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (appeltje)
je kunt er vaak de, het of een voor zetten: een appel, de appel, een huis, het huis.
Slide 10 - Slide
Uitleg bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Wat een leuke fiets!
Slide 11 - Slide
Nog een aantal voorbeelden
Een mooie jas
De lekke voetbal
Ik heb een oude telefoon
Een blij meisje
Dat huis is prachtig
Slide 12 - Slide
Meestal...
Staat het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord: een mooi huis
Soms staat het erachter: Dat huis is mooi
Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak twee vormen: een mooi huis/ een mooie fiets
mooi-mooier-mooist
Slide 13 - Slide
Uitleg voorzetsels
Voorzetsels geven een plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
Tijdens de les moet je goed opletten.
Hij gaat graag naar school.
Ik koop een leuk cadeautje voor mijn vriendin.
Slide 14 - Slide
Vast voorzetsel
Sommige werkwoorden komen altijd voor met een bepaald voorzetsel.
Houden van
Gek zijn op
rekening houden met
Slide 15 - Slide
Vast voorzetsel
Pas op!
Uitleggen
Hij legde mij geduldig uit hoe het moest.
Uit is hier geen voorzetsel!
Slide 16 - Slide
Quizje!
Doe mee via LessonUp!
Slide 17 - Slide
'Die grote, lange jongen heeft altijd afgetrapte schoenen aan.' Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden?
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 18 - Quiz
Een lidwoord komt altijd voor in combinatie met een...
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Voorzetsel
Slide 19 - Quiz
De kat zit op het dak van het huis.
Hoeveel lidwoorden?
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 20 - Quiz
'David gaat in de zomervakantie graag naar Duitsland met de fiets.' Hoeveel zelfstandige naamwoorden?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 21 - Quiz
'David gaat in de zomervakantie graag naar Duitsland met de fiets.' Hoeveel voorzetsels?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 22 - Quiz
'Hij tekent op het bord.'
Wat is het zelfstandig naamwoord?
Slide 23 - Open question
'Zullen we morgen een lange wandeling gaan maken?' Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Slide 24 - Open question
Er zijn maar drie lidwoorden.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quiz
'Ilse houdt van veel sporten, maar zij is het dolst op paardrijden.' Zit in deze zin een vast voorzetsel?
A
Ja
B
Nee
Slide 26 - Quiz
'Tijdens zo'n harde regenbui blijf ik liever binnen.' Wat is het voorzetsel in deze zin?
Slide 27 - Open question
'Ik vind dat een ... broek.'
Op de puntjes hoort een...
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel
D
werkwoord
Slide 28 - Quiz
Zijn er nog vragen/opmerkingen?
Slide 29 - Open question
Zelfstandig werken
Maak opdracht 6 op pagina 57 en maak opdracht 4 op pagina 133 van je boek. Noteer de antwoorden in je schrift.