De futur proche gebruik je als je binnen zeer korte tijd iets gaat doen.
De futur proche bestaat uit
een vorm van het werkwoord ALLER (gaan) + het hele werkwoord
Bijvoorbeeld:
Il va faire ses devoirs. (Hij gaat zijn huiswerk maken)
Nous allons prendre notre sac. (Wij gaan onze tas pakken)
Slide 20 - Slide
futur proche
Slide 21 - Slide
Donc:
Futur = hele werkwoord + uitgangen van avoir
(ai, as, a, ons, ez, ont) ik zal .., jij zal .., wij zullen ..
Futur proche + vorm van Aller + hele werkwoord (je vais penser, tu vas finir, nous allons vendre)
ik ga .., jij gaat .., wij gaan ..
Slide 22 - Slide
en dan is er nog de conditionnel
Gelukkig ook niet moeiljk.
De conditionnel drukt uit:
beleefdheid, voorwaarde, veronderstelling
Ik zou graag willen reserveren.
Als het droog was, zou ik wel meegaan.
Zij zou best ziek kunnen zijn.
Slide 23 - Slide
Conditionnel maak je met
Heel werkwoord/Infinitief + uitgangen van de imparfait
Slide 24 - Slide
Wat zijn ook alweer de uitgangen van de imparfait?
Slide 25 - Mind map
De conditionnel: hele werkwoord + uitgang
uitgangen als bij imparfait
denken= penser
je penserais
tu penserais
il, elle, on penserait
nous penserions
vous penseriez
ils, elles penseraient
eindigen=finir
je finirais
tu finirais
il, elle, on finirait
nous finirions
vous finiriez
ils, elles finiraient
verkopen=vendre
!! e verdwijnt !!
je vendrais
tu vendrais
il, elle, on vendrait
nous vendrions
vous vendriez
ils, elles vendraient
Slide 26 - Slide
Onregelmatige werkwoorden
Futur en Conditionnel
Zie p. ... tekstboek
Slide 27 - Slide
Let op:
Imparfait (= o.v.t.) uitgangen achter de stam van het werkwoord STAM + ais, ais, ait, ions, iez, aient
Conditionnel (= o.v.t.t.) uitgangen achter het hele werkwoord
INFINITIF + ais, ais, ait, ions, iez, aient
Futur (= o.t.t.) INFINITIF + ai, as, a, ons, ez, ont
Slide 28 - Slide
La conjugaison sportive
Principe
La classe est répartie en deux ou trois équipes ; chaque équipe se place en file indienne devant le tableau. On donne un stylo ou une craie au 1er apprenant de chaque file ( si possible de couleur différente).
L’enseignant propose aux apprenants des associations « infinitif + personne ou sujet + temps/mode de conjugaison. Ils doivent ensuite courir vers le tableau et noter la forme qui convient.
1 point à l’équipe la plus rapide.
et/où VERBUGA.EU
Slide 29 - Slide
les nombres (1)
0-1000
livre de textes page ...
Slide 30 - Slide
les nombres (2)
Une petite liste de nombres en lettres (pour les dizaines)...
20 = vingt 70 = soixante-dix
30 = trente 80 = quatre-vingts
40 = quarante 90 = quatre-vingt-dix
50 = cinquante 100 = cent
60 = soixante
Slide 31 - Slide
les nombres (3)
En général, on utilise la conjonction de coordination "et" les nombres qui se terminent par 1 :