Jaartallen en data kunnen ook een chronologisch verband aangeven.
Vroeger speelde ik erg graag buiten, nu zit ik liever achter de computer.
Slide 9 - Slide
Wat is het signaalwoord in deze zin: Vroeger kwam ik altijd te laat in de les.
A
vroeger
B
kwam
C
altijd
D
laat
Slide 10 - Quiz
Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar genoemd.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen ... (maar) ook
Liggende streepjes (-) of getallen (1, 2, 3) horen hier ook bij.
De opwarming van de aarde veroorzaakt niet alleen hittegolven, maar ook overstromingen en zware stormen.
Slide 11 - Slide
Wat zijn de signaalwoorden in deze zin: Ik heb veel hobby's. Ten eerste sport ik graag, bovendien speel ik vaak FIFA en ik lees weleens een boek.
A
ten eerste, graag, bovendien
B
graag, bovendien, vaak
C
ten eerste, bovendien, en
D
bovendien, vaak, en
Slide 12 - Quiz
Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd.
Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant
Hoewel de meeste mensen wel kunnen genieten van een warme zomer, vinden de meesten een hittegolf van 40 graden toch iets te warm.
Slide 13 - Slide
Wat is het signaalwoord in deze zin: Hij houdt erg van gamen, zijn zus daarentegen speelt liever buiten.
A
erg
B
gamen
C
daarentegen
D
liever
Slide 14 - Quiz
Uitleggend/toelichtend verband
In een uitleggend of toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, ter illustratie, dat wil zeggen, met andere woorden
Bij een zeespiegelstijging van 5 meter zou Nederland er heel anders uit komen te zien, zo zou Utrecht een kuststad worden.
Slide 15 - Slide
Wat is het signaalwoord in deze zin: In de lente bloeien veel bloemen, zoals de narcis, de tulp en de hyacint.
A
in
B
lente
C
veel
D
zoals
Slide 16 - Quiz
Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege
Ik wil ook mijn best doen om opwarming van de aarde te voorkomen, daarom heb ik besloten om geen vlees meer te eten.
Slide 17 - Slide
Wat is het signaalwoord in deze zin: Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor
Slide 18 - Quiz
Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).
Signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te
Als gevolg van de temperatuurstijgingen, smelten de gletsjers.
Slide 19 - Slide
Wat is het signaalwoord in deze zin: Het waait ontzettend hard, daardoor vallen er veel takken van de bomen.
A
waait
B
ontzettend
C
daardoor
D
veel
Slide 20 - Quiz
Vergelijkend verband
Met een vergelijkend verband maakt de schrijver iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.
Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met
Vergeleken met 30 jaar geleden, is de gemiddelde temperatuur in Nederland ruim 1 graad hoger.
Slide 21 - Slide
Wat is het signaalwoord in deze zin: Hij wil later advocaat worden, zoals zijn moeder dat ook is.
A
later
B
zoals
C
moeder
D
dat
Slide 22 - Quiz
Concluderend verband
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.
Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook
Korter douchen, vaker de fiets nemen in plaats van de auto, minder vliegen, duurzamer leven, al met al zijn er behoorlijk veel dingen die wij zelf kunnen doen om te voorkomen dat de aarde teveel opwarmt.
Slide 23 - Slide
Wat is het signaalwoord in deze zin: Hij praatte duidelijk, keek het publiek aan en zijn slides waren overzichtelijk. Al met al gaf hij een prima presentatie.
A
duidelijk
B
overzichtelijk
C
al met al
D
prima
Slide 24 - Quiz
Voorwaardelijk verband
Bij een voorwaardelijk verband wordt er duidelijk gemaakt onder welke voorwaarde(n) iets gebeurt.
Signaalwoorden: als (...dan), indien, tenzij, mits
We kunnen extreme opwarming nog voorkomen, mits we nú maatregelen gaan nemen.
Slide 25 - Slide
Wat is het signaalwoord in deze zin: Wanneer jij aardig tegen mij bent, zal ik dat ook tegen jou zijn.
A
wanneer
B
zijn
C
ook
D
mij
Slide 26 - Quiz
Welk verband staat in de volgende zinnen: Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
concluderend verband
D
oorzakelijk verband
Slide 27 - Quiz
Welk verband zie je in de volgende zin: Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
toelichtend verband
D
vergelijkend verband
Slide 28 - Quiz
Welk verband zie je in deze zin: We willen Pietje Puk graag in onze groep vanwege zijn vriendelijkheid. Ook is hij altijd erg behulpzaam.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
chronologisch verband
D
tegenstellend verband
Slide 29 - Quiz
Welk verband zie je in de volgende zin: Net als in Amerika, gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodrestaurants.
A
vergelijkend verband
B
oorzakelijk verband
C
opsommend verband
D
redengevend verband
Slide 30 - Quiz
Opdracht
Ga naar Signaalwoorden in de Toolbox van Lezen 3.
Noteer vijf verschillende signaalwoorden met het bijbehorende verband.
Maak vijf zinnen. In elke zin moet een ander signaalwoord én verband zitten.
Leg per zin uit om wat voor soort verband het gaat.
Slide 31 - Slide
Voorbeeld
Signaalwoord: daarom
Tekstverband: redengevend
Ik lees heel graag boeken, daarom heb ik een bibliotheekabonnement.
De reden waarom ik een bibliotheekabonnement heb, is dat ik heel graag boeken lees.