Engels unit 1

Engels hoofdstuk 1: Free time (vrije tijd)
Waar gaan we het over hebben in hoofdstuk 1?
-Present simple (positive, negative, questions and short answers.
-Like + -ing.
-Hobbies and interests.
-School subjects
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Engels hoofdstuk 1: Free time (vrije tijd)
Waar gaan we het over hebben in hoofdstuk 1?
-Present simple (positive, negative, questions and short answers.
-Like + -ing.
-Hobbies and interests.
-School subjects

Slide 1 - Slide

Wat betekent: present simple in het Nederlands?
A
Verleden tijd
B
Onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
C
Weet ik niet

Slide 2 - Quiz

Present simple: positive
Present simple betekent in het Nederlands: Onvoltooid tegenwoordige tijd.
Met: I, You, We, You en They gebruik je de standaard vorm van het werkwoord.
Met: He, She en It (shit woorden) zet je een -s achter de standaard vorm van het werkwoord.

Slide 3 - Slide

Present simple: negative
Bij de negatieve vorm van de present simple met: I, You, We, You en They gebruik je don't of do not (niet doen).
Bij de negatieve vorm van de present simple met: He, She en It (shit woorden) gebruik je doesn't of does not.
Houd er rekening mee dat als je doesn't of does not gebruikt bij het volgende werkwoord geen -s erachter hoeft te staan.

Slide 4 - Slide

Vertaal deze zin: Jij neemt goede foto's.
A
You takes good photographs.
B
She takes good photographs.
C
You take good photographs.
D
She take good photographs.

Slide 5 - Quiz

Vertaal deze zin: Sara houdt van films.

Slide 6 - Open question

Vertaal deze zin: Mijn ouders spreken geen Frans.
A
My parents don't speak French.
B
My parents doesn't speak French.
C
My parents speak French.
D
My parents do not speak French.

Slide 7 - Quiz

Vertaal deze zin: Mijn vader rijdt niet naar werk.

Slide 8 - Open question

Present simple: Questions
Met vragen in de present simple begin je met een werkwoord.
Als je de zin hebt: I do love music dan begin je met het eerste werkwoord in de zin. Dit kan alleen als het eerste werkwoord: Can, Do, Have en Be is, later wordt deze lijst met werkwoorden nog aangevuld.
Let ook met vragen maken ook op de shit woorden, dan begin je ook met does.

Slide 9 - Slide

Present simple: Short answers
Short answers begin je met Yes of No.
Daarna gebruik je de persoon.
Dan het werkwoord.
Bij de vraag: Do you study English? is het antwoord: Yes, I do.
Het antwoord uit het voorbeeld is dus ook opgebouwd door: Yes of No-->persoon-->werkwoord.

Slide 10 - Slide

Vertaal deze zin: Studeren wij Engels?
A
Do we study English?
B
Does we study English?

Slide 11 - Quiz

Vertaal deze zin: Studeert zij Engels?

Slide 12 - Open question

Vertaal deze zin: Ja,
A

Slide 13 - Quiz