12 et 13 septembre 2022

1 / 44
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning et buts
Aan het eind van deze les.....
1. Kun je een gesprekje over je familie voeren
2. Kun je een gesprekje over vakantie begrijpen
3. Kun je een quiz over vakantie begrijpen
4. Kun je een gesprekje over je vakantie voeren

Planning:
1. Gesprekje over familie (broers/zussen) 10 minuten
2. Huiswerkcontrole 20 minuten
3. Samen maken: 5,6a,7, 10 en 12ab 40 minuten
4. Het  opgeven en maken van huiswerk 20 minuten

Slide 2 - Slide

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook weg.
We overleggen zachtjes binnen de MC als we een vraag hebben.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal.

Slide 3 - Slide

Tu as des frères ou soeurs?
Comment il/elle s’appelle?
Il/elle a quel âge?

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

exercice 5a,p.12

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

exercice 6b,p.13

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord
 Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan op het zelfstandig naamwoord. 
Enk
Mv
Man
-
s
vrouw
e
es

Slide 11 - Slide

exercice 9,p.14

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

exercice 12b,p.17

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Futur proche
J' (ik)
vais (ga)
parler (praten)
Tu (jij)
vas (gaat)
parler (praten)
Il/elle/on (hij/zij/wij)
va (gaat/gaan)
parler (praten)
nous (wij)
allons (gaan)
parler (praten)
Vous (jullie/u)
allez (gaan/gaat)
parler (praten)
Ils/elles (zij)
vont (gaan)
parler (praten)
Toekomende tijd: futur proche

Slide 17 - Slide

Futur proche
J' (ik)
vais
parler
Tu (jij)
vas
parler
Il/elle/on (hij/zij/wij)
va
parler
nous (wij)
allons
parler
Vous (jullie/u)
allez
parler
Ils/elles (zij)
vont
parler
Ik ga praten
Toekomende tijd: futur proche

Slide 18 - Slide

Exercice 5a (p.22)
C'est encore (nog steeds) les vacances
A
vrai
B
faux
C
on ne sait pas

Slide 19 - Quiz

Max a passé de bonnes vacances.
A
vrai
B
faux
C
on ne sait pas

Slide 20 - Quiz

Charlie a passé de bonnes vacances
A
vrai
B
faux
C
on ne sait pas

Slide 21 - Quiz

Max a été en vacances en voiture
A
vrai
B
faux
C
on ne sait pas

Slide 22 - Quiz

Exercice 5b (p.22)
Tu entends quelle phrase?
A
J'ai adoré la nature
B
j'ai adoré la mer Méditerranée

Slide 23 - Quiz

Tu entends quelle phrase?
A
On arrive à cinq heures
B
On arrive à sept heures

Slide 24 - Quiz

Tu entends quelle phrase?
A
Vous avez pris le train direct?
B
Vous avez pris le mauvais train?

Slide 25 - Quiz

Tu entends quelle phrase?
A
J'ai été dans un camping de luxe
B
J'ai été dans un hôtel de luxe

Slide 26 - Quiz

Exercice 5c (p.22-23)
Als Max zegt dat hij naar de Middellandse Zee is geweest, reageert Charlie......
A
Jaloers
B
Teleurgesteld
C
Verbaasd

Slide 27 - Quiz

Max en het gezin zijn niet in Luxemburg aangekomen, omdat ....
A
De conducteur een fout heeft gemaakt
B
Ze de verkeerde trein hebben genomen
C
Zijn ouders hem wilden verrassen

Slide 28 - Quiz

Max vond zijn vakantie vooral leuk vanwege.....
A
Het landschap en het sporttoernooi
B
Het mooie hotel en het mooie weer
C
Het zwembad en het animatieprogramma

Slide 29 - Quiz

Als Max over de reis vertelt, is hij ....
A
alleen maar positief
B
alleen maar negatief
C
zowel positief als negatief

Slide 30 - Quiz

Aan het eind zegt Max ''Pauvre Charlie'', omdat.....
A
Charlie het niet grappig vindt
B
Charlie niet op vakantie is geweest
C
de vakantie van Charlie minder leuk was

Slide 31 - Quiz

5D (p.24): Leg uit in welk opzicht de vakantie van Max waarschijnlijk anders zou zijn geweest als hij toch naar Luxemburg was gegaan. Gebruik de informatie uit het gesprek.

Slide 32 - Open question

On mange des tapas .......................................

On roule (rijdt) à gauche ................................

On trouve des moulins et des  tulipes ..............................

On mange souvent des croissants et des macarons ........................

On trouve la Brandenburger Tor ...................................

On parle français et néerlandais ...................................
Exercice 6a, p.24
xen France
en Espagne
en Allemagne
aux Pays-Bas
en Belgique
en Angleterre

Slide 33 - Drag question

Zet hier de zinnen van 7a neer met hoofdletter, vraagteken, uitroepteken of punt en onder elkaar mbv enter.

Slide 34 - Open question

p.25, exercice 7b
timer
5:00

Slide 35 - Slide

Évaluation 7b
Il ou elle a passé de bonnes vacances?
Oui c'était super!
Il/elle a été où?
Il/elle a été à ...............

Slide 36 - Slide

exercice 10a et 10b (p.26-27)

Slide 37 - Slide

les Pays-Bas
la Belgique
la France
l'Allemagne
la Suisse
l'Autriche
l'Espagne
le Portugal
l'Italie
la Norvège
la Suède
le Danemark

Slide 38 - Drag question

Slide 39 - Slide

Exercice 12b

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Devoirs
Maken:
12c et 12d (p.28-29)

Leren:
Vocabulaire A et B chapitre 1

Slide 42 - Slide

5 mots du cours

Slide 43 - Mind map

Comment tu as trouvé le cours?
😒🙁😐🙂😃

Slide 44 - Poll