Examentraining les 2 : soorten vragen

Examentraining
Les 2:

Soorten vragen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Examentraining
Les 2:

Soorten vragen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Inhoud van het examen
Het examen bestaat uit twee onderdelen:
  1. Leesvaardigheid: je krijgt teksten (3/4) met daarbij vragen die je moet beantwoorden + 1 advertentie

  2. Tekst schrijven: je moet een tekst schrijven. Bijvoorbeeld een zakelijke brief, e-mail of een artikel 

    Slide 4 - Slide

    Leesvaardigheid
    Het eerste gedeelte van het examen moet je vragen beantwoorden bij verschillende teksten.

    Slide 5 - Slide

    Leesvaardigheid
    • Lees de tekst eerst oriënterend.


    • Als je een tekst oriënterend leest, bekijk je de
    titel van de tekst. Daarna kijk je naar de bron van de tekst.  En dan lees je de eerste en laatste alinea.

    • Vervolgens lees je de hele tekst.

    Slide 6 - Slide

    Meerkeuzevragen

    Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
    Stap 2: Lees nog een keer het tekstgedeelte.
    Stap 3: Zoek in de tekst zelf het antwoord op de vraag.
    Stap 4: Vergelijk jouw antwoord met de antwoorden bij de vraag.
    Streep de antwoorden weg die niet goed zijn. Kies het beste antwoord.

    Slide 7 - Slide

    Hoe vind je het onderwerp?
    Je kunt het onderwerp van een tekst vinden door de titel te lezen, de inleiding en het slot.
    Antwoord vraag 1 en 2
    Vraag 1:  A
    Vraag 2:  C
    Antwoord vraag 3
    Bij alinea 3.
    Door welke zin heb jij dit antwoord gevonden?
    Of het...kunnen verwerken (19-25)

    Slide 8 - Slide

    Tekstverbanden

    Slide 9 - Slide

    Antwoord vraag 9
    - Groot/voorkeur voor grote (in plaats van kleine) objecten.
    - Rond/meer aangetrokken tot ronde (dan tot scherpe of hoekige vormen)
    - Symmetrisch/voorkeur voor symmetrische (in plaats van asymmetrische) vormen en beelden
    - Herkenbaar/ voorkeur voor prototypes
    Antwoord vraag 10
    We wennen eraan
    Het voorwerp heeft toegevoegde waarde
    welke signaalwoord geeft de tegenstelling aan?
    Maar
    Welke opsommende signaalwoorden ben jij tegen gekomen?
    Verder, ook, ook

    Slide 10 - Slide

    Open vragen
    • Leg uit / Verklaar: geef een uitleg in je eigen woorden. Schrijf dus geen zinnen uit de tekst over.
    • Noem twee ... / Welke twee ...: schrijf dan twee dingen op. Niet meer, alleen de eerste twee worden nagekeken.
    • Citeer een zin: schrijf de eerste twee woorden van een zin op en de laatste twee woorden. Daartussen gebruik je drie punten. 
    • Zet het regelnummer tussen haakjes. "Het is ... tekst over." (r.23)
    • Woord of woordgroep schrijf bij woord ook echt maar 1 woord op, bij woordgroep geen hele zin noteren

    Slide 11 - Slide

    Antwoord vraag 8
    "En ons brein wil ook wel eens worden gekieteld door nieuwe prikkels, met ongebruikelijke vormen, beelden en patronen die ons aan het denken zetten." (regels 107-111)

    Slide 12 - Slide

    opdracht
    1. Lees tekst 1 “Na het graaien komt het delen”
    2. Maak de vragen 


    timer
    20:00

    Slide 13 - Slide

    Antwoord vraag 1
    C
    Antwoord vraag 2
    D
    Antwoord vraag 3
    C
    Antwoord vraag 4
    C

    Slide 14 - Slide

    Antwoord vraag 5
    B
    Antwoord vraag 6
    D

    Slide 15 - Slide

    Antwoord vraag 7
    D

    Slide 16 - Slide

    Antwoord vraag 8
    B

    Slide 17 - Slide

    Antwoord vraag 9

    Slide 18 - Slide

    Antwoord vraag 10

    Slide 19 - Slide

    Antwoord vraag 11
    D

    Slide 20 - Slide

    Schrijfopdracht
    • Het laatste onderdeel van je examen is de schrijfopdr.

    • Het kan zijn:
    1.  zakelijke e-mail
    2. zakelijke brief
    3. artikel

    Slide 21 - Slide

    Meest gemaakte fouten

    - tegemoed
    - reactie terug
    - word/wordt
    - uw/u
    - 14.00 (uur)
    - derde- en vierde klassers
    - plaatsnaam achter postcode
    - S'avonds = 's avonds
    - jullie ipv u
    - het contactpersoon
    - afbreekstreepje
    - mvg
    - April
    - kan ipv kunt
    - wilt ipv wil
    - na aanleiding van
    - wou/wouden

    Slide 22 - Slide

    Algemeen
    - citeren
    - woordgroep, zinsdeel en zin
    - getallen
    - volledig antwoord geven


    Slide 23 - Slide

    Wat wil jij de aankomende tijd nog eens oefenen

    Slide 24 - Mind map

    Waar wil jij nog een keer uitleg over krijgen?

    Slide 25 - Open question

    Slide 26 - Video