This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Herhaling
Slide 1 - Slide
stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
stap 7
besluit
hypothese
onderzoeksvraag
reflectie
waarneming
benodigdheden
werkwijze
Slide 2 - Drag question
Is de onderstaande onderzoeksvraag een goede onderzoeksvraag? Leg uit waarom wel of waarom niet.
Waarom zijn sommige dingen warm en andere koud?
Slide 3 - Open question
Is de onderstaande onderzoeksvraag een goede onderzoeksvraag? Leg uit waarom wel of waarom niet.
Hoe verandert de snelheid van het smelten van ijs als de omgevingstemperatuur varieert?
Slide 4 - Open question
Wat is een goede hypothese op de onderstaande onderzoeksvraag?
Hoe verandert de snelheid van het smelten van ijs als de omgevingstemperatuur varieert?
A
Het smelten van ijs gebeurt altijd binnen vijf minuten, ongeacht de temperatuur.
B
Als ijs smelt, dan verandert het in water.
C
Als de omgevingstemperatuur stijgt, dan zal de snelheid van het smelten van ijs toenemen.
D
Als de lucht blauw is, dan smelt het ijs sneller.
Slide 5 - Quiz
Wat is een goede waarneming op de onderstaande onderzoeksvraag?
Hoe verandert de snelheid van het smelten van ijs als de omgevingstemperatuur varieert?
A
Het ijs ziet er anders uit wanneer het smelt.
B
Bij een omgevingstemperatuur van 25°C smelt het ijs binnen 5 minuten, terwijl het bij 0°C 30 minuten duurt.
C
Bij 0°C is de lucht koud.
D
De container is gemaakt van plastic.
Slide 6 - Quiz
Wat is een goed besluit op de onderstaande onderzoeksvraag?
Hoe verandert de snelheid van het smelten van ijs als de omgevingstemperatuur varieert?
A
Het ijs smelt altijd, ongeacht de temperatuur.
B
De kleur van het ijs beïnvloedt de smeltsnelheid niet.
C
Bij een hogere temperatuur zijn er meer waterdruppels zichtbaar.
D
De smeltsnelheid van ijs neemt toe bij hogere omgevingstemperaturen, omdat deze meer thermische energie levert.
Slide 7 - Quiz
chemische verschijnselen
fysische verschijnselen
Slide 8 - Drag question
tijd
I
n
m
l
L
mol
ampère
meter
temperatuur
candela
m
cd
kelvin
s
kg
Slide 9 - Drag question
Wat is een scalaire grootheid?
A
Een grootheid dat bepaald wordt de grootte (een getalwaarde).
B
Een grootheid met een grootte, zin, richting en aangrijpingspunt.
C
Een grootheid waar geen getal voor staat.
D
Een synoniem voor een vectoriële grootheid.
Slide 10 - Quiz
Door welke eigenschappen wordt een vectoriële grootheid bepaald?
A
enkel een grootte
B
massa en volume
C
grootte, richting, zin en aangrijpingspunt
D
een snelheid en een afstand
Slide 11 - Quiz
Hoe wordt een vectoriële grootheid genoteerd?
A
met enkel een cijfer
B
met een pijltje boven de letter
C
met een sterretje achter de letter
D
met een haakje boven de letter
Slide 12 - Quiz
scalaire grootheden
vectoriële grootheden
kracht
lengte
snelheid
temperatuur
tijd
versnelling
massa
Slide 13 - Drag question
Jij en Mina zitten samen in een draaimolen. Twee andere vrienden, Ismael en Sara, zitten in een andere draaimolen. Aan de zijkant staan nog enkele vrienden te kijken. Vul het juiste begrip in.
Jij bent in ____________________ ten opzichte van Mina.
Jij bent in ____________________ ten opzichte van de kijkende vrienden.
Jij bent in ____________________ ten opzichte van Ismael en Sara die in een andere draaimolen zitten.
beweging
rust
Slide 14 - Drag question
Op een positie-as staat een fietser op x = 2 en een voetganger op x = -6. Wie staat dichter bij het referentiepunt?
A
De fietser.
B
De voetganger.
C
Ze gaan even ver van het referentiepunt.
D
Het is niet te bepalen.
Slide 15 - Quiz
Noteer het symbool van de grootheid positie?
Slide 16 - Open question
In welke eenheid wordt de grootheid positie uitgedrukt?