Werkwoorden

Woordsoorten - werkwoorden
Zelfstandig werkwoord - Koppelwerkwoord - Hulpwerkwoord
2e
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Woordsoorten - werkwoorden
Zelfstandig werkwoord - Koppelwerkwoord - Hulpwerkwoord
2e

Slide 1 - Slide

Stappenplan
Stap 1: Doet/overkomt iemand iets (A) of "is/wordt" iemand iets? (B)
A = zelfstandig werkwoord (wg)
B = koppelwerkwoord (ng)

Voorbeeld: IVY heeft gisteren een nieuwe jas gekocht.
Doet IVY iets of is IVY iets?

Slide 2 - Slide

Stappenplan
Stap 2: Hoeveel werkwoorden staan er in een zin?
1 werkwoord = zww OF kww
2 werkwoorden = 1 hww + zww OF kww
3 werkwoorden = 2 hww + zww OF kww

VB: IVY heeft gisteren een nieuwe jas gekocht.


Slide 3 - Slide

Stappenplan
Stap 3: Benoem de werkwoorden
- bij meerdere werkwoorden staat het belangrijkste werkwoord meestal achter in de zin
- kww EN zww in één (enkelvoudige) zin kan niet.

VB: IVY heeft gisteren een nieuwe jas gekocht.


Slide 4 - Slide

En nu even oefenen....
Geef van de werkwoorden in de zinnen aan of ze:
1. Koppelwerkwoord (kww)
2. Zelfstandig werkwoord (zww)
3. Hulpwerkwoord (hww)
zijn.

Slide 5 - Slide

Ik wil dansen!
A
dansen = kww
B
dansen = hww
C
dansen = zww

Slide 6 - Quiz

Mijn vader is een oude man.
A
is= kww
B
is= hww
C
is= zww

Slide 7 - Quiz

Ik heb mijn moeder een cadeau gegeven.
A
heb= zww gegeven = zww
B
heb= hww gegeven = kww
C
heb= kww gegeven = zww
D
heb= hww gegeven = zww

Slide 8 - Quiz

De meeste leraren zijn aardig.
A
zijn= kww
B
zijn= hww
C
zijn= zww

Slide 9 - Quiz

De patiënt is erg ziek geweest.
A
is = hww geweest = zww
B
is = kww geweest = zww
C
is = hww geweest =kww
D
is = zww geweest= zww

Slide 10 - Quiz

Zelfstandig aan de slag

Slide 11 - Slide