Tekstverbanden en signaalwoorden

Tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Even vooraf:
Welke signaalwoorden ken jij?

Slide 2 - Mind map

Doel van deze Lesson up:

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Quizvragen over de uitleg beantwoorden.

Slide 6 - Slide


 Welk woord hoort op het stippellijntje?
 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  
 zinnen en alinea’s.
 

 Vraag 1 van 10
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 7 - Quiz


 Hoe noem je woorden die wijzen op een 
 verband tussen zinnen of alinea’s?
 Vraag 2 van 10
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 8 - Quiz


 Wat zijn voorbeelden van een  
 tekstverband?
 Vraag 5 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
oorzaak-gevolg

Slide 9 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 6 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 10 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 7 van 10
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 11 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 8 van 10
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 12 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 9 van 10
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 13 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 10 van 10
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 14 - Quiz

Opdrachten bij de uitleg maken.

Slide 15 - Slide

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna de vragen

Slide 16 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 17 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 18 - Quiz

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna de vragen

Slide 19 - Slide


 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 20 - Open question


  Op welk tekstverband dat begint met een R wijst het signaalwoord omdat?

Slide 21 - Open question

 Opdracht 3

Slide 22 - Slide


 Welk signaalwoord dat   
  eindigt op een S hoort op 
  het laatste stippellijntje?

Slide 23 - Open question


  Op welk tekstverband wijst
  het signaalwoord dus?
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 24 - Quiz

 Opdracht 4

Slide 25 - Slide

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 26 - Drag question

Tekstverband = uitleg/voorbeeld
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 27 - Drag question

 Opdracht 5

Slide 28 - Slide


 Welk signaalwoord dat wijst o
 het tekstverband oorzaak-gevolg 
 staat in zowel zin 4 als 7?

Slide 29 - Open question


“Wanneer het volle maan is  
 en de maan het  dichtst bij  
 de aarde staat ...” Van welk  
 tekstverband is hier sprake? 
A
volgorde in tijd
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide