Les 1

Oefenen met begrippen. 
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefenen met begrippen. 

Slide 1 - Slide

De volgende site stuurt je naar  'flashcards'
Hiermee kan je oefenen, leren en spelen. 
We doen het eerst samen...

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

De volgende slide is een memory game. 
Open twee 'oogjes' door erop te klikken. Vind je het begrip met de bijbehorende omschrijving? Sleep ze dan allebei naar het juiste plaatje. 

Slide 4 - Slide

Cuba
crisis

Slide 5 - Drag question

het platte gedeelte van een blad
vertakking van de hoofdwortel
een groepje vaten bij elkaar
alle vaten van een plant
alle wortels van een plant

Slide 6 - Drag question

De volgende slide stuurt je naar de tweede set 'flashcards'

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Slide 9 - Slide

Organen van de mens
Organen van een plant
Hersens
Hart
Nieren
Maag
Lever
Blaas
Oog
Schildklier
Longen
Alvleesklier
Milt
Darmen

Slide 10 - Slide

Wortels
Alle planten hebben wortels, maar de wortels van verschillende planten zien er vaak wel anders uit. Veel planten hebben een lange, dikke hoofdwortel met zijwortels (zie afbeelding). Aan de uiteinden van de zijwortels zitten wortelharen.

Slide 11 - Slide

Wortels
Alle wortels van een plant samen noem je het wortelstelsel van een plant. Het wortelstelsel is een orgaanstelsel. Bomen kunnen heel grote wortelstelsels hebben, waarbij dikke zijwortels over de bodem kronkelen (zie afbeelding boven). Bollen, zoals tulpen en uien, hebben geen hoofdwortel of zijwortels (zie afbeelding onder).

Slide 12 - Slide

Wortels
Functies
  • Met de wortels zuigt een plant water op uit de bodem.
  • Wortels zorgen er ook voor dat de plant stevig in de grond staat.
  • In de wortel slaat de plant ook het reservestoffen op. 
Planten hebben water en mineralen nodig om in leven te blijven. De mineralen (zouten) zijn voedingsstoffen voor een plant. Ze zijn opgelost in het water in de bodem. Met de wortelharen neemt de plant water met mineralen op uit de bodem.
Reservestoffen zijn stoffen die de plant niet meteen nodig heeft. Hij slaat ze op om ze later te gebruiken. Bijvoorbeeld om in de lente snel te kunnen groeien, zoals de paardenbloem.
Een paardenbloem sterft af in de herfst, maar onder de grond blijft de wortel leven. In de lente groeit uit de wortel dan snel weer een paardenbloemplant. Om te groeien worden de reservestoffen in de wortel verbruikt. Ook bomen, struiken en andere planten slaan reservestoffen op in hun wortels.
In de winter             In de lente

Slide 13 - Slide

In de stengel lopen dunne ‘buisjes’ waardoor
water en stoffen naar de
bladeren en bloemen gaan en andersom.
De stengel zorgt dat de plant zijn vorm houdt
Stengels

Slide 14 - Slide

Stengels- stevigheid
Stengels geven ook stevigheid aan de plant. Bomen en struiken hebben heel stevige stengels: de stammen en de takken. Deze stengels bevatten veel hout. Bomen en struiken heten daarom houtachtige planten. De stengels van andere planten bevatten bijna geen hout. Deze planten heten kruidachtige planten. De stengels van kruidachtige planten zijn alleen stevig als de wortels voldoende water kunnen opnemen (zie afbeelding).

Slide 15 - Slide

Stengels - transport
Tussen de wortels en de bladeren van een plant zitten de stengels. Stengels hebben twee functies:
• transport (vervoer) van stoffen
• stevigheid geven aan de plant
Door de stengel gaan water en mineralen van de wortels naar de bladeren. Glucose uit de bladeren gaat door de stengel naar andere delen van de plant. Op deze manier zorgt de stengel van een plant voor transport van stoffen. 

De tranport functie van stengels kun je aantonen met een proef. Je zet een stengel met een witte bloem in water waarin een rode kleurstof is opgelost. In de afbeelding zie je het resultaat na enkele dagen.

Slide 16 - Slide

Vatenstelsel
In een stengel lopen lange dunne buisjes: de vaten. Bij sommige planten liggen deze vaten in groepjes bij elkaar. Zo’n groepje noem je een vaatbundel. De vaatbundels beginnen in de wortel en gaan door de stengel naar de bladeren. Ook de nerven van het blad bestaan uit vaatbundels.
Alle vaten van een plant samen noem je het vatenstelsel. De functie van het vatenstelsel is transport:
• water en mineralen gaan van de wortels naar de andere delen van de plant
• glucose gaat van de bladeren naar de andere delen van de plant

Slide 17 - Slide

Bladeren - het maken van voedsel
De functie van bladeren is het maken van voedsel voor de plant. Dat gebeurt bij de fotosynthese. Fotosynthese vindt plaats in alle groene delen van een plant. Bij planten met groene stengels vindt dus ook fotosynthese plaats in de stengels, maar in de bladeren het meest. Voor fotosynthese is water nodig. De wortels van een plant nemen water op uit de bodem. Via de stengel en de nerven komt het water in het bladmoes.
Zonlicht
Zuurstof
Koolstofdioxide
Water

Slide 18 - Slide

Bladeren 
Een blad bestaat uit een bladsteel en een bladschijf (zie afbeelding . Met de bladsteel zit het blad vast aan de stengel. Het platte gedeelte van het blad heet de bladschijf. In de bladschijf liggen de nerven. De hoofdnerf loopt meestal in het midden van het blad. De aftakkingen ervan heten zijnerven. De nerven geven stevigheid aan het blad en zorgen voor transport van water en andere stoffen. Alles tussen de nerven noem je het bladmoes..

Slide 19 - Slide

Bloemen

De bloemen zijn voor de voortplanting.
In een bloem vindt de bevruchting van de eicel plaats, die zich later in de vrucht tot een zaadje zal ontwikkelen.
Gaan we straks dieper op in.  

Slide 20 - Slide

Vruchten worden gevormd uit bloemen
Uit vruchten komen de "baby´s" van planten
Vruchten

Slide 21 - Slide

Bloemen
  • Bloemkelk 
  • Bloemkroon
  • Meeldraden
  • Stamper
  • Zaadbeginsel
R5
T3

Slide 22 - Slide

Bloemen
De bloem staat op de bloemsteel.
De bloemkelk bestaat uit kelkbladeren: groene 'bladeren' die bloem beschermen tegen kou en uitdroging als de bloem nog in de knop zit.
Ook heeft de bloem kroonbladeren: dat zijn de mooie gekleurde bladeren. Met de mooie kleuren kunnen ze insecten aantrekken die voor de bestuiving zorgen. 

Slide 23 - Slide

Bloem
Bloemsteel
1
Bloemkelk (kelkblad) 
Beschermt de rest van bloem
(vooral in de knop)
2
Meeldraad
Hierin wordt stuifmeel gemaakt (mannelijke voortplantingscellen)
4
Bloemkroon (kroonblad)
Lokt met zijn kleur insekten
die zorgen voor bestuiving
3
Stamper
Hier worden eicellen gemaakt
(vrouwelijke voortplantingscellen)
5
  1. Bloemsteel

  2. Bloemkelk of kelkbladeren
    beschermen de bloem in de knop

  3. Bloemkroon of kroonblad
    lokken insecten die voor de bestuiving zorgen

  4. Meeldraad
    Helmdraad en helmknop
    In de helmknop wordt stuifmeel gemaakt

  5. Stamper
    stempel, stijl en vruchtbeginsel
    In het vruchtbeginsel liggen de zaadbeginselen met eicellen

Slide 24 - Slide

Stamper
Zijn de vrouwelijke voortplantingsorganen van een plant:
Bestaat uit:
Een stempel 
Een stijl 
Een vruchtbeginsel 

Het vruchtbeginsel bestaat uit een zaadbeginsel waarin een eicel ontstaat met een kern.


Stempel
1
Stijl
2
Vruchtbeginsel
3

Slide 25 - Slide

Stampers 

Slide 26 - Slide

Meeldraden 
Zijn de mannelijke voortplantingsorganen van een plant.
Bestaat uit:
- Helmdraad 
- Helmknop 
De helmknop bestaat weer uit helmhokjes. 
In de helmhokjes onstaat stuifmeel:  stuifmeelkorrels zijn de mannelijke geslachtscellen van een plant. Deze hebben een celkern. 

Slide 27 - Slide

Meeldraad

Slide 28 - Slide

Levenscyclus
  • Je kunt de levenscyclus van een plant beschrijven, waarbij je aan de hand van een plaatje kunt uitleggen wat er gebeurt bij de kieming, kiemplant en volwassen plant.
  • Je kan uit de dwarsdoorsnede van een boomstam gegevens over de levenscyclus van de boom afleiden.
R3

Slide 29 - Slide

Groei
Het groter en zwaarder worden van een organisme

Slide 30 - Slide

Ontwikkeling
Veranderingen in de bouw van een organisme.

Het kikkervisje had eerst nog geen poten, later wel.

Slide 31 - Slide

Hoe groeien bomen? 
Lengtegroei
  • Uit de eindknoop groeit de tak verder in de lengte, dit noem je uitlopen.

  • Uit de zijknopen groeien nieuwe zijtakken. 

  • Om de knop zitten knopschubben. Deze schubben beschremen de knop tegen kou en tegen insecten.

Slide 32 - Slide

Hoe groeien bomen? Lengtegroei
  • Als er een nieuw stuk tak groeit vormt er zich een ringlitteken. 

  • Na elk jaar vormt er zich weer een nieuw litteken. 

  • Het deel van een tak precies tussen 2 littekens is dus precies jaar oud.  Dit noem je een lid

Slide 33 - Slide

Hoe groeien bomen? Lengtegroei
  • Eindknop: hier groeit het volgend jaar een nieuw stukje stengel.
  • Zijknop: hier groeit een nieuwe zijstengel (met bladeren)
  • Bladoksel: hoek tussen stengel en blad.
  • Knoop: plek waar blad aan de stengel vast zit.

Slide 34 - Slide

Ontwikkeling
Levenscyclus van een plant

Slide 35 - Slide

De levenscyclus van een plant
De ontwikkeling van: 
  • zaad
  • plant 
  • vrucht 
en weer opnieuw tot zaad  




1
Een bruine boon is een zaad
2
Het zaadje neemt water op via het poortje. Het zaadje zwelt op en de zaadhuid breekt open.
3
Het worteltje komt naar buiten.
4
Het worteltje groeit de bodem in en de zaadlobben komen boven de grond.
5
Het kiemplantje groeit en gebruikt hierbij voedingsstoffen uit de zaadlobben.
6
Het kiemplantje wordt groter en krijgt meer bladeren.
7
Er is een volwassen bonenplant ontstaan.
8
Aan de bonenplant ontstaan bloemen. Uit de bloemen ontstaan peulvruchten, met zaden. 
9
De bonen uit de peulvrucht zijn de zaden.

Slide 36 - Slide

Hoe groeien bomen? Diktegroei
  • Door middel van diktegroei worden de takken en de stam steeds dikker. 

  • In de stam zit een groeilaagje, uit deze groeilaag ontstaan nieuwe houtcellen.

  • Het laagje houtcellen dat in een jaar wordt gevormd, noem je een jaarring. 

Slide 37 - Slide

Jaarringen
Als je een boom doorzaagt en vanaf boven op de stam kijkt dan zie je een afbeelding zoals hier rechts. Je ziet hierin allemaal ringen. Deze worden jaarringen genoemd.
 Elk jaar komt er twee ringen bij: in het voorjaar komt er een dikke, lichtgekleurde ring bij, in de zomer  een dunnere, donkergekleurde. 
 Hoe beter het jaar (voor de boom)  hoe dikker de ringen.

Slide 38 - Slide

Jaarringen
Een jaarring geeft dus in feite aan hoe veel hout er is bijgekomen in een jaar. Een jonge boom is dunner dan een oude boom, dus de jaarringen binnenin zijn ouder dan de jaarringen aan de buitenkant.

Slide 39 - Slide