Je vindt het werkwoordelijk gezegde met het volgende stappenplan:
1 = onderstreep de persoonsvorm
2 = verdeel/de zin/ in/ zinsdelen
3 = zet wg boven de persoonsvorm
4 = zet wg boven de andere werkwoorden (als die er zijn)
Slide 7 - Slide
uitleg
In sommige zinnen wordt aan het + werkwoordof te + werkwoordgebruikt.
Julia probeert niet op haar telefoon te kijken, want ze is huiswerk aan het maken.
TE en AAN HET horen ook bij wg!!
Ik zit altijd in mijn stoel te slapen.
Mijn broertjes zijn iedere dag ruzie aan het maken.
Slide 8 - Slide
uitleg 2
Sommigen werkwoorden in een zin worden gesplitst. Je noemt ze splitsbare werkwoorden.
Vanmiddag ga ik mijn oma opbellen. Ik bel haar wel vaker op.
Beide delen horen bij het werkwoordelijk gezegde.
Slide 9 - Slide
Even samen oefenen:
(1)Een politieagent gebruikte vrijdagavond een bijzondere tactiek. (2)Hij kon op die manier een fietsendief vangen. (3)Hij begon namelijk als een hond te blaffen.
Wat is het wg in de zinnen? Noteer op een blaadje
1=
2=
3=
gebruikte
kon vangen
begon te blaffen
Slide 10 - Slide
Wat is het wg?
De juf zit in de stoel te slapen.
A
De juf zit
B
zit
C
zit slapen
D
zit te slapen
Slide 11 - Quiz
Wat is het wg?
Gisteren heeft de hond niet gegeten.
A
heeft
B
heeft gegeten
C
heeft niet gegeten
D
gegeten
Slide 12 - Quiz
Wat is het wg? De tante van de juf is altijd aan het gamen.