DNA

DNA
De bouw en functie
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

DNA
De bouw en functie

Slide 1 - Slide

Leerdoel
9.1.1 Je kunt de bouw en functies van DNA beschrijven.

Slide 2 - Slide

Eukaryoot
DNA/ erfelijk materiaal bevindt zich in kern, omgeven door een kernmembraan.

Mitochondriën 

Bladgroenkorrels

Slide 3 - Slide

DNA/Het genoom
  • Bevat informatie over erfelijke eigenschappen.
  • Alle cellen in één organime hebben hetzelfde genoom.
  • Het genoom --> Al het erfelijke materiaal in een organisme, inclusief het mtDNA
  • Chromosomen

Slide 4 - Slide

Hoe heten organismen die geen kern hebben?

Slide 5 - Open question

prokaryoot
  • DNA ligt in een cirkel in het cytoplasma. (circulair DNA)
  • Geen eiwitten
  • Sommige prokaryoten hebben ook korte stukjes circulair DNA (plasmiden).
  • Alles samen=genoom.

Slide 6 - Slide

Bouw
DNA molecuul = nucleïnezuur
Zuurgroep, voor het eerst ontdekt in celkern (nucleus).
Bestaat uit  aan elkaar gekoppelde nucleotiden.

Slide 7 - Slide

Structuur ATCG
Verbinding

Slide 8 - Slide

Welke stikstofbasen liggen altijd tegenover elkaar?
A
AA & CC
B
TA & CG
C
TT & GG
D
AC & GT

Slide 9 - Quiz

Genen
  • 1 chromosoom bevat meerdere genen.
  • Een gen bevat informatie voor 1 of meerdere eiwitten.
  • Gen voor oogkleur bevat dus informatie hoe de eiwitten gemaakt moeten worden die jouw ogen kleur geven.
  • DNA sequentie: de volgorde van de ATCG (stikstofbasen).
  • De DNA sequentie van een gen bepaald welk eiwit wordt gesynthetiseerd (gemaakt).

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Genen
  • Staan op een vaste plek in ons DNA.
  • Dus mijn gen voor oogkleur staat op hetzelfde chromosoom als bij jou.
  • Omdat je van elk chromosoom er 2 hebt, heb je dus voor al je eigenschappen 2 keer; op ieder chromosoom 1. 
  • Omdat deze van elkaar kunnen verschillen, noemen we de verschillende varianten allelen.

Slide 12 - Slide

Niet-coderend DNA
  • Slechts een klein deel van ons DNA codeert (bevat de code) voor een eiwit.
  • Groot gedeelte maakt geen eiwitten, wordt vaak ''junk-DNA'' genoemd. 
  • 98,5% van ons DNA is niet-coderend.

Slide 13 - Slide

DNA replicatie
"verdubbelen van DNA"

Slide 14 - Slide

In welk deel van de celcyclus vindt DNA replicatie plaats?

Slide 15 - Open question

Celcyclus
Mitose volgende les;
en
Meiose.

Slide 16 - Slide

Replicatie
De verbindingen tussen de basenparen wordt verbroken.
Kernplasma: vrije nucleotiden
Enzym: DNA Polymerase schuift langs de oude streng en bindt vrije nucleotiden aan de enkelvoudige streng vast.

Slide 17 - Slide

Replicatie
Zo krijg je 2 identieke DNA-moleculen.
In het midden blijft het nog aan elkaar zitten: centromeer.

Chromosoom bestaat uit 2 chromatiden.

Slide 18 - Slide

Diploïd
Van elk chromosoom 2 (2n)

Haploïd is als je van een chromosoom 1 hebt (1n).

Replicatie ook wel:
2n -> 2n + 2n


Slide 19 - Slide

Wat is "eiwitsynthese"?

Slide 20 - Open question

Eiwitsynthese

Slide 21 - Slide

Verschil
DNA/RNA

dubbele streng/enkele streng
Thymine/Uracil
Deoxyribose/Ribose

Slide 22 - Slide

eiwitten
Bestaan uit een lange keten van aminozuren.
Er bestaan 20 verschillende soorten aminozuren.
De code voor de volgorde van aminozuren staat vast in de nucleotidenvolgorde van het RNA (volgorde AUCG).

De code voor 1 aminozuur zijn 3 opeenvolgende nucleotiden: codon. (zie Binas)

Slide 23 - Slide

Eiwitsynthese
1. Transciptie: van DNA --> RNA
2. Translatie: van RNA --> eiwit

Slide 24 - Slide

start/stop
De synthese van een aminozuurketen begint altijd bij het ''start'' codon en stopt bij het ''stop'' codon.

Start codon is altijd AUG, er zijn meerdere stopcodonnen. Zoek eens een code op van een stop codon.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Voor welk aminozuur codeert het codon: TCT voor?
A
Methionine
B
Serine
C
Arginine
D
Stop

Slide 27 - Quiz

Hoeveel codons zijn er voor het aminozuur Serine?
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 28 - Quiz

aminozuren
In de cel is altijd een voorraad van de 20 aminozuren aanwezig. Deze wordt aangevuld door bijvoorbeeld voeding. 
Meerdere ribosomen kunnen hetzelfde RNA lezen -> veel eiwitten

Slide 29 - Slide

Wat gebeurd er als het codon TCT door een mutatie veranderd in CCT?

Slide 30 - Open question