This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
MAATSCHAPPIJKUNDE
CRIMINALITEIT
Slide 1 - Slide
Wat is een rechtsstaat?
Slide 2 - Open question
1 Kenmerk van een rechtsstaat is dat er een grondwet is. Noem de andere 4 kenmerken.
Slide 3 - Open question
Waarom is de macht bij de trias politica in 3 verdeeld?
Slide 4 - Open question
Welke 3 machten vormen de trias politica?
Slide 5 - Open question
De politie mag je niet zomaar oppakken en daarbij geweld gebruiken. Welke 2 kenmerken van de rechtsstaat worden dan overtreden?
A
Bescherming tegen willekeur overheid en machtenscheiding.
B
De overheid dient de rechtsorde te handhaven met wettelijke middelen en bescherming tegen willekeur overheid
C
Er is sprake van machtenscheiding en vrijheid van meningsuiting.
D
Burgers hebben vrijheid van meningsuiting en de overheid moet handhaven met wettelijke middelen.
Slide 6 - Quiz
Wat is klassenjustitie?
Slide 7 - Open question
Noem een oorzaak van klassenjustitie
Slide 8 - Open question
Geef met een voorbeeld aan waarom rechtsbescherming en rechtshandhaving wel eens botsen.
Slide 9 - Open question
Wat is strafrecht?
Slide 10 - Open question
Strafrecht heeft 5 uitgangspunten. Naast dat je alleen gestraft kunt worden voor iets dat volgens de wet strafbaar is, wordt er met 4 dingen rekening gehouden:
Slide 11 - Open question
Een jongen van 14 wordt opgepakt voor de rellen in Eindhoven. Onder welk strafrecht valt dit?
A
wordt niet berecht
B
Jeugdstrafrecht
C
adolescentenstrafrecht
D
volwassenenstrafrecht
Slide 12 - Quiz
Wat is de maximale straf voor deze 14-jarige?
A
Krijgt geen straf
B
Maximaal 1 jaar gevangenisstraf
C
Maximaal 1 jaar jeugddetentie
D
Maximaal 2 jaar jeugddetentie
Slide 13 - Quiz
Een jongen van 11 steelt iets uit de winkel. Onder welk strafrecht valt dit?
A
Wordt niet vervolgd.
B
Jeugdstrafrecht
C
adolescentenstrafrecht
D
Volwassenenstrafrecht
Slide 14 - Quiz
Noem 3 rechten van een verdachte
Slide 15 - Open question
1 De verdachte wordt door de minister van justitie ondervraagd. 2 Er wordt proces-verbaal tegen de verdachte opgemaakt. 3 Er wordt besloten of de verdachte langer vastgehouden moet worden. 4 Er wordt besloten of de verdachte voor de rechter moet verschijnen. 5 Er wordt in overleg met de officier van justitie een jury samengesteld. Welke situaties passen niet bij het Nederlandse recht?
A
1 en 5
B
2 en 3
C
2 en 4
D
3 en 4
Slide 16 - Quiz
De rechten van verdachten zijn vastgelegd in de wet. Welk recht is niet in de wet opgenomen?
Een verdachte heeft recht
A
om te weten waar hij van verdacht wordt.
B
om te zwijgen.
C
om zelf een officier van justitie te kiezen.
D
op een advocaat.
Slide 17 - Quiz
Welke taken heeft de politie?
Slide 18 - Open question
Als de politie in uniform op vrijdagavond in het uitgaanscentrum staat, is dit een voorbeeld van:
A
Dienstverlening
B
opsporen
C
hulpverlening
D
preventie
Slide 19 - Quiz
Als een agent mij vertelt dat ik goed op mijn tas moet letten omdat er zakkenrollers zijn gesignaleerd is dit een voorbeeld van:
A
Dienstverlening
B
opsporen
C
hulpverlening
D
preventie
Slide 20 - Quiz
Welke bevoegdheden heeft de politie?
Slide 21 - Open question
Een taak van de politie is het opsporen van strafbare feiten. Wie geeft er leiding aan een onderzoek van de politie?
A
een advocaat
B
een burgemeester
C
een hoofdcommissaris van politie
D
een officier van justitie
Slide 22 - Quiz
Welke 3 mogelijkheden heeft een officier van justitie als het opsporingsonderzoek klaar is?
Slide 23 - Open question
De officier besluit de zaak niet verder door te zetten. De zaak wordt gestopt