5.2 vast- en incidenteel (KGT)

5.2
Vast of incidenteel (B)
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

5.2
Vast of incidenteel (B)

Slide 1 - Slide

5.1 Inkomsten en
uitgaven

Slide 2 - Mind map

To do
- Leerdoelen Paragraaf 5.2
- Uitleg paragraaf 5.2
- Zelfstandig aan de slag
            - opdrachten paragraaf 5.2
            - rekentrainer paragraaf 5.2
- Huiswerk paragraaf 5.2 

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan zowel vaste uitgaven als onregelmatige uitgaven van een gezin benoemen.
  • Ik kan benoemen hoe je met vaste uitgaven en onregelmatige uitgaven rekening kunt houden.

Slide 4 - Slide

Incidentele uitgaven
Dit zijn uitgaven die onregelmatig zijn 
(je weet ze nooit vantevoren precies).
Bijvoorbeeld:
  • Vakantie
  • Andere auto
  • Nieuwe wasmachine
als ze stuk gaan bijvoorbeeld

Slide 5 - Slide

Vaste lasten
Dit zijn uitgaven die regelmatig terug keren.
Bijvoorbeeld:
  • Huur
  • Abonnementen
  • Gas, water en licht
Dus die je elke maand (of ieder half jaar) moet betalen.

Slide 6 - Slide

Automatische incasso
Als je toestemming geeft om regelmatig bedragen van je bankrekening af te schrijven. 
Dus vooral voor de vaste lasten!

Slide 7 - Slide

Sparen - reserveren

Slide 8 - Slide

Waarom reserveren?
Duurzame gebruiksgoederen moeten vervangen worden.
Beperkte gebruiksduur
  • Kapot
  • Verouderd
  • Betere alternatieven

Slide 9 - Slide

Sparen
Prijs: 300 euro
Ik krijg elke maand  20 euro
zakgeld. Hoeveel maanden
moet ik sparen voor een PS4?

aankoopbedrag : spaarbedrag per maand
                                      aantal spaarmaanden

Slide 10 - Slide

Sparen
aankoopbedrag : aantal spaarmaanden 
= spaarbedrag per maand

Ik heb een nieuwe iPhone gekocht
van 600 euro. Ik heb voor deze 
telefoon 12 maanden gespaard.
Hoeveel heb ik per maand gespaard?

Slide 11 - Slide

Automatische incasso is

A
vanzelf geld terug krijgen
B
betalen zonder toestemming
C
betalen van steeds terugkerende bedragen als huur
D
1x een bepaald bedrag betalen

Slide 12 - Quiz

Toiletartikelen vallen onder..
A
Vaste lasten
B
Persoonlijke uitgaven
C
Huishoudelijke uitgaven
D
Incidentele uitgaven

Slide 13 - Quiz

De aanschaf van een wasmachine behoort tot de
A
dagelijkse uitgave
B
vaste lasten
C
incidentele uitgave
D
persoonlijke uitgave

Slide 14 - Quiz

Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
D
Persoonlijke uitgaves

Slide 15 - Quiz

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 16 - Quiz

Hierna staan enkele aankopen van Sem.
Geef aan welke aankopen van hem verbruiksgoederen zijn. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
boormachine en boortjes
B
spijkers en een hamer
C
zaag en een schroevendraaier
D
spijkers en schroeven

Slide 17 - Quiz

Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Persoonlijke uitgaves

Slide 18 - Quiz

Juist of onjuist:
Consumenten moeten prioriteiten stellen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quiz

Als je de behoefte wilt vervullen dan noem je dat:
A
consumeren
B
basisbehoeften
C
prioriteiten stellen
D
relativeren

Slide 20 - Quiz

Je prioriteiten zijn hetzelfde als je ......
A
evenveel geld hebt
B
dezelfde interesses hebt
C
even oud bent
D
prioriteiten zijn altijd anders

Slide 21 - Quiz

Welke uitgave zie je op de afbeelding?
A
Dagelijkse uitgaven
B
Vaste uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Persoonlijke uitgaves

Slide 22 - Quiz

Ik vind het moeilijk om prioriteiten te stellen?
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Je prioriteiten zijn hetzelfde als je ......
A
prioriteiten zijn altijd anders
B
dezelfde interesses hebt
C
even oud bent
D
evenveel geld hebt

Slide 24 - Quiz

Een ander woord voor keuzes maken noemen we?
A
Schaarste
B
Prioriteiten stellen
C
Bezuinigen
D
Investeren

Slide 25 - Quiz

Nieuwe hockey stick omdat je oude is gebroken tijdens een wedstrijd
A
dagelijkse uitgaven
B
vaste lasten
C
incidentele uitgaven

Slide 26 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van verbruiksgoederen
A
koek
B
auto
C
tandpasta
D
chips

Slide 27 - Quiz

Ik begrijp de uitleg van 5.2 en kan nu verder met de opdrachten uit het werkboek.
JA
NEE

Slide 28 - Poll

Aan de slag!
Maak paragraaf 5.2 (werkboek) 
Let op: schrijf berekeningen op!

Klaar? Dan mag je de opdrachten nakijken. 
Nagekeken? Dan maak je nu de rekentrainer van paragraaf 5.2
                                             
                                                      Volgende les: Paragraaf 5.3

Slide 29 - Slide