This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Test je kennis (10 vragen)
Slide 2 - Slide
Homeothermisch betekend:
A
Wisselende lichaamstemperatuur bij wisselende omstandigheden
B
Het gelijk blijven van de lichaamstemperatuur bij wisselende omstandigheden
C
Je lichaamstemperatuur is onvoldoende warm om goed te kunnen functioneren
D
je lichaamstemperatuur kan bij deze aandoening niet meer voldoende gekoeld worden
Slide 3 - Quiz
Rilreflex is:
A
Een bewuste lichamelijke reactie om lichaamswarmte te produceren door te rillen
B
Een onbewuste lichamelijke reactie om lichaamswarmte te verminderen door te rillen
C
Een onbewuste lichamelijke reactie om lichaamswarmte te produceren door te rillen
D
Een bewuste lichamelijke reactie om lichaamswarmte te verminderen door te rillen
Slide 4 - Quiz
Hypotensie is:
A
Een lage bloeddruk
B
een lage glucose waarde
C
Een hoge bloeddruk
D
Een hoge spierspanning
Slide 5 - Quiz
Subfrebiele temperatuur=
A
Lichaamstemperatuur tussen de 37 en 37,5 C
B
Lichaamstemperatuur tussen de 37,5 en 38 C
C
Lichaamstemperatuur tussen de 38 en 38,5 C
D
Lichaamstemperatuur boven de 38,5 C
Slide 6 - Quiz
Hypothermie=
A
Onderkoeling, waarbij de lichaamstemperatuur 34C of lager is.
B
Onderkoeling, waarbij de lichaamstemperatuur 36C of lager is.
C
Onderkoeling, waarbij de lichaamstemperatuur 35C of lager is.
D
Oververhitting, waarbij de lichaamstemperatuur 38C of hoger is
Slide 7 - Quiz
Kerntemperatuur=
A
Inwendige temperatuur diep in de weefsels en organen. Deze temp. kan gemeten worden via anus of oor.
B
Inwendige temperatuur diep in de weefsels en organen. Deze temp. kan gemeten worden via voorhoofd of oor
C
Inwendige temperatuur diep in de weefsels en organen. Deze temp. kan gemeten worden via oksel of oor.
D
Uitwendige temperatuur diep in de weefsels en organen. Deze temp. kan gemeten worden via anus of oor.
Slide 8 - Quiz
Onderdeel van de hersenen dat onder andere de lichaamstemperatuur regelt:
A
Lever
B
Galblaas
C
Hypothalamus
D
Kleine hersenen
Slide 9 - Quiz
Wat is geen manier van warmte overdracht?
A
Evaporatie
B
Hydrologisch
C
Convectie
D
Radiatie
Slide 10 - Quiz
Het cardiane ritme is van invloed op de meting van de temperatuur
A
Waar
B
Niet waar
Slide 11 - Quiz
Een zonnesteek kan niet leiden tot een hitteberoerte
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Take Care
Maak online de opdrachten van Take Care, Hoofdstuk 2.
Slide 29 - Slide
Oplossingen
Formule passend bij Oplossingen:
Voorschrift gedeeld door aanwezig per 1 ml
Bij % oplossingen altijd eerst x10, om het aantal mg per ml te kunnen berekenen.
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Video
01:24
Je hebt een 10% oplossing en 45 mg nodig. Hoeveel ml geef jij deze patiënt?
A
4,5 ml
B
0,45 ml
C
45 ml
D
0,0 45ml
Slide 32 - Quiz
02:05
Je hebt een pethidine oplossing van 11%. Hoeveel ml injecteer je als de arts 55 mg voorschrijft?
A
11 ml
B
5,5 ml
C
0,5 ml
D
55 ml
Slide 33 - Quiz
02:38
Je beschikt over een 7% ml oplossing Morfine. De arts schrijft 35 mg voor. Hoeveel ml geef je?
A
7 ml
B
5 ml
C
0,5 ml
D
1 ml
Slide 34 - Quiz
03:18
Je moet een zorgvrager 250 mg Euphylline geven. Je hebt een 5% oplossing. Hoeveel ml geef jij?
Slide 35 - Open question
04:33
Je hebt een pethidine oplossing (1 ml= 15 mg) Je zorgvrager heeft 90mg nodig. Hoeveel ml geef jij?
A
2 ml
B
4 ml
C
6 ml
D
8 ml
Slide 36 - Quiz
05:24
Aanwezig is Pethidine ( 5 ml is 30 mg). De zorgvrager moet 18mg hebben. Hoeveel ml geef jij?
A
2 ml
B
3 ml
C
5 ml
D
8 ml
Slide 37 - Quiz
06:31
Aanwezig is een morfine oplossing van 10ml = 150 mg. Je zorgvrager heeft 45mg nodig. Hoeveel ml geef je?
A
1 ml
B
2 ml
C
3 ml
D
4 ml
Slide 38 - Quiz
08:06
je gaat een bewoner 60 eenheden insuline geven. Je hebt op voorraad 1 ml is 100 IE. Hoeveel ml spuit jij?
A
0,4 ml
B
0,6 ml
C
0,8 ml
D
1 ml
Slide 39 - Quiz
08:39
Je patiënt heeft 40 IE insuline nodig. Op voorraad heb je 160 IE= 2 ml
A
0,5 ml
B
1 ml
C
2 ml
D
4 ml
Slide 40 - Quiz
09:34
Je bewoner moet 30 IE hebben. Je hebt een oplossing van 50 IE in 1 ml, hoeveel ml geef je?
Slide 41 - Open question
Verdunningen
Stap 1. % van voorschrift x aantal ml / % aanwezig
Stap 2. Nodig – antwoord uit stap 1 is aantal water
Slide 42 - Slide
Slide 43 - Video
01:58
Je hebt een zoutoplossing van 40%. Voorgeschreven is 500 ml zoutoplossing van 30%. Hoeveel ml. zoutoplossing gebruik je van de voorraad?
A
300 ml
B
375 ml
C
400 ml
D
475 ml
Slide 44 - Quiz
02:22
Je hebt berekend dat je 375 ml uit de voorraad moet pakken. Met hoeveel ml water vul je nog aan?
A
75 ml
B
100 ml
C
125 ml
D
150 ml
Slide 45 - Quiz
03:30
Je hebt een ltr fles Hibisoloplossing 70% op voorraad. Je hebt 200 ml van 35% oplossing nodig. Hoeveel pak je uit de voorraad?
A
100 ml
B
200 ml
C
300 ml
D
400 ml
Slide 46 - Quiz
04:09
Je hebt nu berekend dat je 100ml uit de voorraad pakt. Met hoeveel water vul je nog aan?
A
50 ml
B
100 ml
C
150 ml
D
200 ml
Slide 47 - Quiz
04:49
Je hebt 400 ml Urifort 5% oplossing nodig. A: Hoeveel ml Urifort oplossing 50% heb je nodig? B Hoeveel ml water voeg je toe?
Slide 48 - Open question
05:58
Je hebt 100 ml waterstofperoxide 0,5% nodig. Je hebt een oplossing van 2,5% op voorraad. A. Hoeveel neem je uit de voorraad B. hoeveel water voeg je toe?
Slide 49 - Open question
The End
Hard gewerkt!
Je bent door de rekenmodule heen.
Je kunt nu verder voorbereiden op de volgende bijeenkomst.