Opdracht 2:Teken de volgende vier vierhoeken: rechthoek, vierkant, ruit en parallellogram.
Zet de juiste naam onder de figuren.
Teken in elke figuur de diagonalen.
Geef in elke figuur met tekens de gelijke zijden en gelijke hoeken aan. Zet bij rechte hoeken het rechte hoektekentje. Let op: bij vier rechte hoeken zet je maar in één van de hoeken een rechte hoek tekentje.