12 maart

12 maart
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsISK

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

12 maart

Slide 1 - Slide

Wat gaan we leren?
1) Nieuwe woorden museum
2) Nieuws van de week
3) Zinnen maken vervoer
4) Pauze
6)  Quizlet / Link / Toets KNM
7)  Een reis plannen

Programma
1) Presentatie Centraal museum
2) Nieuws van de week
3) Spel 
4) Pauze
6) Quizlet / Link / Toets KNM
7) Route naar het museum

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Drag question

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

8

Slide 24 - Video

01:33
Hoe vaak gaat het testalarm af?
A
1x per jaar
B
1x per dag
C
1x per week
D
1x per maand

Slide 25 - Quiz

02:50
Hoe heet het nieuwe waarschuwingssysteem?
A
NL 112
B
NL Alert
C
NL APP
D
NL NL

Slide 26 - Quiz

03:38
Wat wil deze meneer?
A
Alleen het testalarm.
B
Alleen via de telefoon.
C
Het testalarm en via de telefoon.
D
Hij weet het niet.

Slide 27 - Quiz

04:15
Hoe militairen doen er mee aan de oefening?
A
900.000
B
meer dan 90.000
C
9.000.000
D
9.000

Slide 28 - Quiz

05:12
Welke 2 landen zijn net lid van de NAVO geworden?
A
Finland en Zweden
B
Finland en Nederland
C
Finland en Rusland
D
Zweden en Duitsland

Slide 29 - Quiz

07:19
Voor wie helpt het apparaatje?
A
Voor alle mensen met Diabetes.
B
Voor alle mensen zonder Diabetes.
C
Voor alle mensen met Diabetes type 2.
D
Voor alle mensen met Diabetes type 1.

Slide 30 - Quiz

08:44
Wat is een andere naam voor Diabetes?

Slide 31 - Open question

09:36
Is het apparaat voor iedereen al te gebruiken?
A
Ja, voor iedereen.
B
Ja, voor iedereen die het kan betalen.
C
Nee, het moet door meer mensen worden getest.
D
Nee, het apparaat werkt nog niet goed.

Slide 32 - Quiz

Dobbelsteen
1) Wie > Ik, jij, hij, zij, u, wij, jullie
2) Vervoersmiddel> de auto, de trein, de bus, de metro, de tram
3) Wanneer > morgen, vandaag, straks, nu 
4) Werkwoord > gaan, rijden, zien, zijn, oversteken
5) Plaats > de weg, de straat, de bushalte
6) Voorzetsel > in, op, met, naar

Slide 33 - Slide

3 personen gooien de dobbelsteen.
Persoon 1 gooit 4 > Hij kiest: rijden
Persoon 2 gooit 2 > Hij kiest: auto
Persoon 3 gooit 1 > Hij kiest: zij
Persoon 4 maakt een goede zin
Zij rijdt in de auto. (het woord IN komt erbij) 
Let op de volgorde: 
wie, werkwoord, wanneer/voorzetsel, vervoersmiddel/plaats.

Slide 34 - Slide