Lesson 2: Writing opr. 17 t/m 22

Vak: Engels
Hoofdstuk: 2
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen + arrangementen
3.
Lesdoel (+ minicheck)
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie + afsluiting
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Engels
Hoofdstuk: 2
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen + arrangementen
3.
Lesdoel (+ minicheck)
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie + afsluiting

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Take your English book, don't open it!




Slide 2 - Slide

2. Leergebiedoverstijgende doelen
Zelfstandig leren
- Werkt in de gestelde tijd zelfstandig aan opdrachten op zijn planner (bord, agenda) en houdt zelf de tijd in de gaten om het af te krijgen. 

Reflecteren
- Kijkt zijn eigen werk na en corrigeert waar nodig.  



Slide 3 - Slide

Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie na het benoemen van de lesdoelen en het lezen van de theorie. 
Niet van toepassing

- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 
De hele klas

- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 
Niet van toepassing

Slide 4 - Slide

3. Lesdoel
Na deze les kun je:
- communicatie gebruiken voor verschillende doelen
- een formulier invullen
- (korte) aantekeningen maken voor jezelf





Slide 5 - Slide

Verdiept arrangement:
Namen lln. 

Huiswerk noteren + maken:
Les: 2
blz.: 68 t/m 71
opdr.: 17 t/m 22

Slide 6 - Slide

Mini-check
Quiz mee

Slide 7 - Slide

Wanneer is de cursus?
Oké, je hebt me overtuigd!
Dat klinkt niet verkeerd. 
Wanneer is de cursus?
It doesn't sound that bad.
OK, you've convinced me!

Slide 8 - Drag question

Present Perfect:

Wat is de regel van de present perfect?
A
ww+ ed
B
shit = ww+s
C
vorm van to be + ww+ing
D
have/has + voltooid deelwoord (3e rijtje)

Slide 9 - Quiz


Present perfect
Wanneer gebruik je de Present perfect?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is / connectie met nu.

Slide 10 - Quiz

Wie maakt wat?
3 vragen goed? Zelfstandig aan de slag:
les: 2, blz.: 68 t/m 71, opdr.: 17 t/m 22

De rest doet mee met de instructie

Slide 11 - Slide

4. Instructie

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Lees en maak les: 2, blz.: 68 t/m 71, opdr.: 17 t/m 22

Wie heeft nog extra instructie/leeshulp nodig (intensief)?
namen lln... kom aan de instructietafel zitten. 

Slide 15 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je leest en maakt zelfstandig, in stilte:
V: les: 2, blz.: 68 t/m 71, opdr.: 17 t/m 22 --> Niet van toepassing
B: les: 2, blz.: 68 t/m 71, opdr.: 17 t/m 22 --> De hele klas
I: les: 2, blz.: 68 t/m 71, opdr.: 17 t/m 22 --> Niet van toepassing
Ben je klaar?
1. Kijk je werk zorgvuldig na + verbeter waar nodig. 
2. Huiswerk ander vak afmaken. 
3. Leren toets/ lezen / woordzoeker. 
timer
30:00

Slide 16 - Slide

7. Evaluatie
Zelfstandig leren
- Werkt in de gestelde tijd zelfstandig aan opdrachten op zijn planner (bord, agenda) en houdt zelf de tijd in de gaten om het af te krijgen. 

Reflecteren
- Kijkt zijn eigen werk na en corrigeert waar nodig.  



Slide 17 - Slide

De vorige les - Past simple
De vorige les hebben we het gehad over de past simple. 

De volgende quiz vragen gaan over de past simple en de present perfect. 

Quiz mee! 

Slide 18 - Slide


Past simple
Wanneer gebruik je de past simple.
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 19 - Quiz

past simple vs. present perfect
Je gebruikt de                                      wanneer er een tijdsaanduiding in de zin staat. 

Je gebruikt de                                      als de tijd niet belangrijk of onduidelijk is.

Je gebruikt de                                      als er 'ago' in de zin staat.

Je gebruikt de                                      als iets in het verleden is begonnen en nu nog steeds zo is.
past simple
past simple
present perfect
present perfect

Slide 20 - Drag question

Ow! I _____ (to cut) my finger!
A
cut
B
have cut
C
cutted
D
have cutted

Slide 21 - Quiz

She _____ (to visit) her grandmother for an hour.
A
visited
B
has vised
C
vised
D
has visited

Slide 22 - Quiz

_____ (you - to see) Julie this morning?

Slide 23 - Open question

How long _____ (you - to know) Susie?

Slide 24 - Open question

A
AN
table
house
egg
chicken
island
phone
orange

Slide 25 - Drag question

Afsluiting
Ruim je boek en schrift van EN op.

Volgende lesuur: ....................

Slide 26 - Slide