Les 7 woordenschat, hh plot, tijd en ruimte hoofdstuk 5 en ww spelling

1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welkom
Op tafel:  
Hand- en oefenboek Kern
map,  pen ,
laptop

Ga in STILTE lezen en schrijf in 1 zin op wat je hebt gelezen


timer
10:00

Slide 2 - Slide

Agenda 

1. Numo (tijd over)
2. Herhalen plot, tijd en ruimte
3. Werkwoordspelling
4. Woordenschat (woordjes vorige x)
5. Lezen leesboek (al gedaan)
6. Hoofdstuk 5 humor

Actieve werkhouding

Slide 3 - Slide

Regels les
- Als ik spreek, is het stil
- Steek je hand op als je iets wil vragen
- We luisteren naar elkaar
- We respecteren elkaars leerproces
! Actieve Werkhouding!

Slide 4 - Slide

Aan het einde van de les
- Heb je je kennis over tijd, ruimte en plot opgehaald
- Je hebt geoefend met NUMO
- Heb je gelezen in je boek
- Heb je gewerkt aan je woordenschat
- Heb je opdrachten gemaakt over humor
- Heb je gewerkt aan je werkwoordspelling

Slide 5 - Slide

Periode 2 
Oefenboek
Handboek 
Hst 2 Fictie en werkelijkheid 
A, B, C, D (E, F) G 
Taal en Cultuur - Verhalen hst 12
Taalgebruik- hst 14-19 
Verhalen - Plot en andere literaire begrippen hst 8-10 
Hst 5 Vermaken & ontroeren 
A, B, C, D (E) F  
Taal & Cultuur - Humor en spot hst 15
Verhalen en gedichten - Beeldspraak hst 16 
Werkwoordspelling B
Hoofdletters en leestekens D
Taalverzorging - Werkwoordspelling hst 5 
Taalverzorging -  Hoofdletters en Leestekens - hst 8, 9


Numo 5.5 uur

Slide 6 - Slide

Hoe achterhaal je de betekenis van een moeilijk woord? We gaan een paar woordjes bespreken van de vorige les.

Slide 7 - Open question

Wat betekent dit woord?
immers
timer
0:20
A
want
B
omdat
C
waarom

Slide 8 - Quiz

Welk woord past bij deze omschrijving?
van toepassing zijn

timer
0:20
A
effect
B
gelden
C
ondervinden

Slide 9 - Quiz


Wat is een synoniem voor dit woord?
ambitieus

timer
0:20
A
onopzettelijk
B
goed begrijpen
C
verstandig
D
ijverig

Slide 10 - Quiz

Deze krant is van vorige week, dus wat erin staat, is niet ACTUEEL.

A
standaard, populair
B
doeltreffend
C
van dit moment
D
feitelijk

Slide 11 - Quiz

Iedereen wilde een feest, maar niemand nam het
INITIATIEF om het te organiseren.
A
Proef om iets uit te proberen
B
Eerste stap
C
Onder controle houden, tegenhouden
D
Doen ontstaan, voortbrengen

Slide 12 - Quiz

Wat zorgt ervoor dat je soms twijfelt over werkwoordspelling?

Slide 13 - Open question

Veelvoorkomende fouten
  • Gebeurd/gebeurt
  •  Word/wordt
  • Belande/belandde

Slide 14 - Slide

Persoonsvorm t.t.
Bij het schrijven van een tekst in de tegenwoordige tijd, is het handig om het woord 'lopen' als hulpmiddel te gebruiken.

Jan (worden) iedere dag opgehaald door zijn moeder.
Jan loopt ... 
Dus: Jan wordt iedere dag opgehaald door zijn moeder.

Slide 15 - Slide

Binnenkort [belanden] Jens door zijn gedrag nog een keer op de gang.

Slide 16 - Open question

Als je niet oplet, [bieden] de buurman straks meer voor dat huis.

Slide 17 - Open question

Het kind [beantwoorden] de vraag met een lach.

Slide 18 - Open question

[Worden] je volgende week geopereerd aan je been?

Slide 19 - Open question

Voltooid deelwoord
De persoonsvorm is altijd al geschreven. Daarna volgt het voltooid deelwoord. De uitgang bepaal je op dezelfde manier als de persoonsvorm in de verleden tijd ('t exkofschip).

Je kan de uitgang van het voltooid deelwoord ook bepalen door het woord langer te maken (gebeurd/gebeurde/gewandeld/gewandelde).

Soms uitgang -en: Ik heb het antwoord geraden.

Slide 20 - Slide

Voltooid deelwoord


Wij hebben vorige week een vakantie naar Spanje geboekt.
            pv                                                                                              vdw




Slide 21 - Slide

Gebeurt/gebeurd
Het gebeurt regelmatig dat hij zijn spullen vergeet.
             pv


Het is regelmatig gebeurd dat hij zijn spullen vergeet.
        pv                             vdw

Slide 22 - Slide

Hij heeft de e-mail van vorige week nog niet [beantwoorden].

Slide 23 - Open question

De afspraak is door de secretaresse [bevestigen].

Slide 24 - Open question

De boom in de tuin van mijn opa is door mijn neefje en nichtje [planten].

Slide 25 - Open question

Ophalen kennis vorige les. Geef een voorbeeld van plot, tijd en ruimte.

Slide 26 - Open question

3 vormen van spot:
Kritiek wordt op een grappige manier verpakt door:
  1. Ironie
  2. Sarcasme
  3. Cynisme
Deze vormen van spot zijn moeilijker te begrijpen op papier dan in spraak. 
Deze moet je kennen, maak dus aantekeningen!

Slide 27 - Slide

1. Ironie 
  • Milde vorm van spot
  • Tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt

Voorbeeld: 
"Goh, wat een lekker weer!" > voor als het slecht weer is. 

Slide 28 - Slide

ironie

"goh, wat een lekker weer"

Slide 29 - Slide

2. Sarcasme
  • Bijtende vorm van spot die bedoeld is om te kwetsen
  • Vriendelijk = ironisch, Negatief = sarcastisch 

Voorbeeld: 
  • "Jij hebt goed geleerd!" > een medeleerling heeft niet zo'n goed cijfer. 


Slide 30 - Slide




Spot die bedoeld is om te kwetsen.
Verschil met ironie is vaak de toon:
"Jij hebt goed geleerd!"
 Sarcasme

Slide 31 - Slide

3. Cynisme
  • Is breder dan sarcasme 
  • Spottende en neerbuigende houding over de mensheid en de wereld 
  • Geen vertrouwen en een negatieve kijk op de wereld 
Voorbeeld: 
  • Waarom zou ik gaan stemmen? Het zijn toch allemaal leugenaars, die politici!

Slide 32 - Slide

Cynisme
neerbuigende houding t.o.v. de mensheid en de wereld
(bitter/koud/ongevoelig)
breder (groter) dan sarcasme

Waarom zou ik gaan stemmen? Het zijn toch allemaal leugenaars, die politici! 

Slide 33 - Slide

Werkboek hoofdstuk 5 p. 88
- We nemen de vragen samen door
- Maak opdr 3 tm 5 en opdr 8
- We kijken het samen na
- Je mag overleggen op FLUISTERTOON
timer
10:00

Slide 34 - Slide

Aan het einde van de les
- Heb je je kennis over tijd, ruimte en plot opgehaald
- Je hebt geoefend met NUMO
- Heb je gelezen in je boek
- Heb je gewerkt aan je woordenschat
- Heb je opdrachten gemaakt over humor
- Heb je gewerkt aan je werkwoordspelling

Slide 35 - Slide

Wat is het belangrijkste dat je vandaag hebt geleerd?

Slide 36 - Open question