Voedsel verteren

Eten en verteren
Voedsel verteren
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Eten en verteren
Voedsel verteren

Slide 1 - Slide

Lesprogramma

  • Herhalen hoofdstuk 7                                                                                   (oefenen voor het proefwerk volgende week)

Slide 2 - Slide

Even inkomen...
Noem zoveel mogelijk voedingsstoffen

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Leerdoel
Je kunt de organen van het spijsverteringsstelsel benoemen en aangeven welke functie ze hebben in het verteringsproces. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Lever
Alvleesklier
Dikke darm
Dunne darm
Endeldarm
Anus
Slokdarm
Zelf nog even oefenen
Galblaas
Twaalfvingerige darm

Slide 7 - Slide

Je wilt weten of ergens zetmeel in zit. Met welk spul doe je dat?
A
Magnesium
B
Rijst
C
Zetmeeloplossing
D
Jodium

Slide 8 - Quiz

Slokdarm
Lever
Dikke darm
Galblaas
Maag
Alvleesklier
Dunne darm

Slide 9 - Drag question

Horen vezels bij de voedingsstoffen?
A
Ja, door vezels gaan je darmen goed werken
B
Ja, vezels zuiveren je bloed
C
Ja, door vezels gaan je darmen goed werken
D
Nee, vezels worden niet opgenomen in je bloed

Slide 10 - Quiz

Beweging in de slokdarm ...
Peristaltische bewegingen
1
Long
2
Hart
3
Lever
4
Maag maakt maagsap; Dit verteert eiwit.
5
Dikke darm
6
Dunne darm
7
Slokdarm
8
Milt (opstroomstof)
9
Nier 
10
Urineblaas
6

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Vertering
Verteringsklieren maken verteringssappen:
  • speekselklieren
  • maagsapklieren
  • lever en afvleesklier
  • darmsapklieren (in de dunne darm)

Deze sappen zetten voedingsstoffen om in verteringsproducten. 
Die laatste worden vanuit de dunne darm opgenomen in het bloed.

Slide 13 - Slide

Gal maakt van grote vetdruppels kleine vetdruppeltjes.

Die kleine vetdruppeltjes kunnen door bijv. het alveessap  verteerd worden. Daarna kan het verteringsproduct van het 
vet opgenomen worden in het bloed.
De lever produceert gal. De gal wordt in de galblaas opgeslagen (bewaard).  
Als er vet verteerd moet worden, komt er gal vanuit de galblaas bij de voedselbrij waar vet in zit. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Welke voedingsstoffen moeten worden verteerd?
A
Vitaminen, eiwitten, koolhydraten
B
Vetten, koolhydraten, mineralen
C
Eiwitten, vetten, koolhydraten
D
Koolhydraten, vitamine, mineralen

Slide 16 - Quiz


Door kauwen wordt het oppervlak van het voedsel vergroot. Waarom?
A
Speeksel werkt beter in op het voedsel
B
Het wordt niet vergroot, daar gaat het niet om

Slide 17 - Quiz



De peristaltische bewegingen
vinden plaats in .......
kies het beste antwoord


A
de mond, de dikke darm
B
de darmen en de slokdarm
C
de maag en de slokdarm
D
de mond en de maag

Slide 18 - Quiz

Wat is de goede volgorde van je spijsvertering?
A
slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
B
mondholte, slokdarm, dunne darm, maag
C
mondholte, slokdarm, maag, dunne darm
D
dikke darm, dunne darm, mondholte, maag

Slide 19 - Quiz

Hoe lang blijft je voedsel ongeveer
in je maag?
A
4 minuten
B
4 kwartier
C
4 uur
D
4 dagen

Slide 20 - Quiz

Sleep wat je eet naar 1 van de juiste groene vakken in de hoek
nootjes, sleep niet naar vet
chips
macaroni

eiwit
koolhydraat
Vet
water

Slide 21 - Drag question

Moet WEL verteerd worden
Hoeft NIET verteerd te worden
Is geen voedingsstof
Wordt niet verteerd
   
Eiwit
Water
Koolhydraat
Voedingsvezel
Vetten
Mineralen
Vitamine

Slide 22 - Drag question

Een voedingsmiddel verkleurt door jodium blauw/paars.
Wat wordt daarmee aangetoond?
A
Eiwit
B
Glucose
C
Vet
D
Zetmeel

Slide 23 - Quiz

Op volgorde
nr. 4, nr. 5 en nr. 8:
A
lever, maag , luchtpijp
B
maag, lever, luchtpijp
C
maag, lever, slokdarm
D
lever, maag, slokdarm

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Video

mondholte/keelholte
1
slokdarm
2
maag
3
twaalfvingerige darm
5
alvleesklier
6
lever
7
galblaas
8
dunne darm
9
dikke darm
11
Endeldarm
12

Slide 26 - Slide

Nabespreken
Je kunt de organen van het spijsverteringsstelsel benoemen en aangeven welke functie ze hebben in het verteringsproces. 

Slide 27 - Slide

Volgende week
proefwerk hoofdstuk 7

Slide 28 - Slide