This lesson contains 12 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 2
Paragraaf 1 Geld telt
Slide 1 - Slide
0
Slide 2 - Video
Directe & Indirecte ruil
Slide 3 - Slide
Directe en indirecte ruil
Directe ruil = "ik ruil een appel voor twee mandarijnen"
Indirecte ruil = "ik koop voor 2 euro een brood in de supermarkt"
Slide 4 - Slide
Directe of indirecte ruil ?
Slide 5 - Slide
Soorten ruil
Het gebruik van geld maakt arbeidsverdeling gemakkelijker.
Directe ruil
Indirecte ruil
Slide 6 - Slide
Arbeidsverdeling
Arbeidsverdeling is de verdeling van werkzaamheden over verschillende personen, bedrijven en/of instellingen.
In andere woorden:
Er is een taakverdeling.
Slide 7 - Slide
Waarom maakt geld arbeidsverdeling makkelijker?
Vroeger was iedereen zelfvoorzienend. Iedereen was boer, bakker, kleermaker.
Door de komst van geld ging men 1 beroep uitoefenen en kocht de andere producten waar behoefte aan was.
Slide 8 - Slide
Functies van geld
Rekenmiddel: Een trui kost €40 en een broek €50
Ruilmiddel: producten kopen
Spaarmiddel: geld sparen
Slide 9 - Slide
Twee soorten geld
Chartaal geld
Giraal geld
Slide 10 - Slide
Soorten geld
Chartaal geld:
Contant geld of cash is tastbaar: munten en bankbiljetten. Het contante geld dat bij personen, bedrijven en instellingen in gebruik is, heet officieel chartaal geld. Contant geld dat bij banken in de kluis ligt, telt niet mee.
Giraal geld:
Geld dat op bankrekeningen staat, is niet tastbaar. Het geld dat bij banken op betaalrekeningen staat, heet officieel giraal geld. Geld op spaarrekeningen telt niet mee.