A Goedendag. Hoe gaat het?B Hallo. Gaat goed.
A Wat heb je in jouw vakantie gedaan?
B Ik heb veel gelezen en geslapen. En jij?
A Ik was in Duitsland met kerst.
B School is weer begonnen. Ik ben blij.
A Ik ben ook blij, maar online lessen vind ik niet leuk.
B Ik ook niet. Hoop dat we binnenkort weer naar school kunnen.
A Ik moet nu gaan. Tot zien.
B Tot ziens.