Herhalen vzvw + 8 werkwoordstijden

Grammatica
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Herhalen voorzetselvoorwerp
  • Uitleg acht werkwoordstijden 

Slide 2 - Slide

Vul de zin aan met een voorzetselvoorwerp:
Op het bouwterrein zoeken archeologen.....

Slide 3 - Open question

Vul de zin aan met een voorzetselvoorwerp:
Je moet je cijfers niet altijd maar vergelijken ….

Slide 4 - Open question

Vul de zin aan met een voorzetselvoorwerp:
Waarom schamen jullie je eigenlijk …..

Slide 5 - Open question

Leg in je eigen woorden uit wat een voorzetselvoorwerp is.

Slide 6 - Open question

Woordsoorten H2
Werkwoordstijden

Slide 7 - Slide

Speelt de volgende zin zich af in het verleden, in het heden of in de toekomst:
Gaat Bertus de boerderij van zijn vader overnemen?
A
Verleden
B
Heden
C
Toekomst
D
Geen van deze antwoorden

Slide 8 - Quiz

Speelt de volgende zin zich af in het verleden, in het heden of in de toekomst:
De eigenaar van de cafetaria drinkt een lekker kopje cappuccino.
A
Verleden
B
Heden
C
Toekomst
D
Geen van deze antwoorden

Slide 9 - Quiz

Speelt de volgende zin zich af in het verleden, in het heden of in de toekomst:
Ben jij naar Madurodam geweest?
A
Verleden
B
Heden
C
Toekomst
D
Geen van deze antwoorden

Slide 10 - Quiz

Speelt de volgende zin zich af in het verleden, in het heden of in de toekomst:
Nienke zal haar opleiding in Rotterdam vervolgen.
A
Verleden
B
Heden
C
Toekomst
D
Geen van deze antwoorden

Slide 11 - Quiz

Werkwoordstijden
Er zijn 8 werkwoordstijden:
  1. Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
  2. Onvoltooid verleden tijd (ovt)
  3. Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
  4. Voltooid verleden tijd (vvt)
  5. Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
  6. Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
  7. Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
  8. Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)

Slide 12 - Slide

Stappenplan
1. Staat er een vorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn in de zin? 
Ja? V (voltooid)  / Nee? O (onvoltooid)

2. Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd? 
TT? T (tegenwoordige) / VT? V (verleden)

3. Staat er een vorm van zullen in de zin? 
Ja? T (toekomende) / Nee? Dan schrijf je niets op

4. Zet op de laatste plaats een T. (tijd)

Slide 13 - Slide

Voorbeelden
1. Meneer Vrancken legt de opdracht uit. = onvoltooid tegenwoordige tijd

2. Meneer Vrancken legde de opdracht uit. = onvoltooid verleden tijd

3. Meneer Vrancken heeft de opdracht uitgelegd. = voltooid tegenwoordige tijd

4. Meneer Vrancken had de opdracht uitgelegd. = voltooid verleden tijd

Slide 14 - Slide

Joost maakte zijn huiswerk
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 15 - Quiz

Joost maakt zijn huiswerk
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 16 - Quiz

Joost had zijn huiswerk gemaakt
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 17 - Quiz

Joost heeft zijn huiswerk gemaakt.
A
onvoltooid tegenwoordige tijd
B
onvoltooid verleden tijd
C
voltooid tegenwoordige tijd
D
voltooid verleden tijd

Slide 18 - Quiz

Werkwoordstijden
Er zijn 8 werkwoordstijden:
  1. Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
  2. Onvoltooid verleden tijd (ovt)
  3. Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
  4. Voltooid verleden tijd (vvt)
  5. Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
  6. Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
  7. Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
  8. Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)

Slide 19 - Slide

Voorbeelden
5. Meneer Vrancken zal de opdracht uitleggen. = onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd

6. Meneer Vrancken zou de opdracht uitleggen. = onvoltooid verleden toekomende tijd

7. Meneer Vrancken zal de opdracht uitgelegd hebben. = voltooid tegenwoordige toekomende tijd

8. Meneer Vrancken zou de opdracht uitgelegd hebben. = voltooid verleden toekomende tijd

Slide 20 - Slide

Stappenplan
1. Staat er een vorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn in de zin? 
Ja? V (voltooid)  / Nee? O (onvoltooid)

2. Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd? 
TT? T (tegenwoordige) / VT? V (verleden)

3. Staat er een vorm van zullen in de zin? 
Ja? T (toekomende) / Nee? Dan schrijf je niets op

4. Zet op de laatste plaats een T. (tijd)

Slide 21 - Slide

Joost zal zijn huiswerk maken
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
B
onvoltooid verleden toekomende tijd
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
voltooid verleden toekomende tijd

Slide 22 - Quiz

Joost zou zijn huiswerk maken
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
B
onvoltooid verleden toekomende tijd
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
voltooid verleden toekomende tijd

Slide 23 - Quiz

Joost zal zijn huiswerk gemaakt hebben
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
B
onvoltooid verleden toekomende tijd
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
voltooid verleden toekomende tijd

Slide 24 - Quiz

Joost zou zijn huiswerk gemaakt hebben
A
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd
B
onvoltooid verleden toekomende tijd
C
voltooid tegenwoordige toekomende tijd
D
voltooid verleden toekomende tijd

Slide 25 - Quiz