Hst. 8 Burgers en stoommachines, par. 8.1 les 2

Les 2 par. 8.1 Industriële revolutie
1 / 18
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 2 par. 8.1 Industriële revolutie

Slide 1 - Slide

Wat gaan jullie doen?
- nakijken opdrachten les 1
- lezen blz. 117-118
- bekijk de lesson-up presentatie
- vraagjes quiz beantwoorden
- voor volgende les: huiswerk maken werkboek: blz. 98 opdr. 5 tm 8 (op zoek naar de kern)
Les 2 par. 8.1 Industriële revolutie

Slide 2 - Slide

Nakijken
antw.  par. 8.1 opdracht 2 en 4 (op zoek naar de kern) (blz. 98)
Opdracht 2
 De industrie had grote en onomkeerbare gevolgen, zoals sterke bevolkingsgroei, verstedelijking, schaalvergroting, massaproductie, enzovoort. Het dagelijks leven veranderde ingrijpend.


Slide 3 - Slide

Nakijken
antw.  par. 8.1 opdracht 2 en 4 (op zoek naar de kern) (blz. 98)
Opdracht 4a
Het kapitaal van de Britse ondernemers vormde de aanjager van de industrie: doordat kapitaalkrachtige ondernemers winst wilden maken, investeerden ze in machines en namen ze arbeiders in loondienst.

Slide 4 - Slide

opdr. 4b

Door de agrarische revolutie kwam er meer voedsel, waardoor de bevolking toenam. Hierdoor ontstond een grote voorraad van goedkope arbeidskrachten. Door de toegenomen bevolking nam de vraag naar producten ook toe, wat de productie ten goede kwam. 

Slide 5 - Slide

opdr. 4d

Door de transportrevolutie konden de grondstoffen die nodig waren voor de industrie eenvoudig worden aangeleverd. Zonder deze ‘voorwaarden’ had de stoommachines niet op zo’n grote schaal kunnen worden toegepast: er was voldoende arbeidskracht, en vraag een aanbod konden veel gemakkelijker bij elkaar worden gebracht.

Slide 6 - Slide

opdr. 4d
Door nieuwe uitvindingen, zoals de stoomtrein, konden grondstoffen nog sneller worden aangevoerd, waardoor er meer machines konden worden geproduceerd. De bouw van treinen zelf vereiste ook meer productie en meer machines. Door de betere verbindingen konden grotere aantallen arbeiders en hoeveelheden grondstoffen worden aangevoerd naar nog grotere fabriekencomplexen en was grotere efficiëntie mogelijk. Op deze wijze versterkten de ontwikkelingen van de industrialisatie elkaar.

Slide 7 - Slide

opdr. 4e

De landen buiten Europa leverden grondstoffen voor Groot-Brittannië, die deze grondstoffen verwerkte tot industriële producten voor de binnen- en buitenlandse markt. (Later zou ook de rest van Europa industrialiseren.)

Slide 8 - Slide

Welk begrip hoort bij deze betekenis:
Periode van grote en snelle verandering in West-Europa door de komst van industrie; deze periode duurde van 1760 tot 1850.
A
Industrialisatie
B
Kapitalisme
C
Industriële revolutie
D
Monarchie

Slide 9 - Quiz

Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.

Slide 10 - Quiz

Wat is een van de belangrijkste uitvindingen van de revolutie?
A
stoommachine
B
ploeg
C
straatverlichting
D
dienstensector

Slide 11 - Quiz

In welk land begon de Industriële revolutie?
A
Frankrijk
B
Engeland
C
Nederland
D
Duitsland

Slide 12 - Quiz

Rond 1800 werkten de meeste mensen in Nederland in de:
A
landbouw
B
handel
C
industrie
D
diensten

Slide 13 - Quiz

Door welke uitvinding konden de mensen, rond 1740, sneller weven?
A
De uitvinding van de stoommachine
B
De uitvinding van de Spinning Jenny
C
De uitvinding van de schietspoel
D
De uitvinding van het weefgetouw

Slide 14 - Quiz

In welke beroepen begon de Industriële revolutie?

A
Handel en Nijverheid
B
Handel en Landbouw
C
Landbouw en textiel
D
Textiel en handel

Slide 15 - Quiz

Door welke uitvinding konden de mensen, rond 1760 sneller spinnen?
A
De uitvinding van de stoommachine
B
De uitvinding van de Spinning Jenny
C
De uitvinding van de schietspoel
D
De uitvinding van het spinnewiel

Slide 16 - Quiz

terugkoppeling les

- Schrijf 3 dingen in je schrift op die je deze les hebt geleerd

- Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen.
Speel die vraag natuurlijk door naar de docent en/of klasgenoten.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide