3.3 Lenen

1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Ruilen over de tijd
Weet je nog....Je spaart nu (kan nu dus niet kopen!) maar kan dan later juist meer kopen


Je leent om nu wat te kopen maar moet dan later het geleende geld terug betalen

Slide 2 - Slide

3.3 Geld lenen kost geld!
Deze les:

  • Lenen= ...........
  • Kredietvormen
  • Kredietkosten
  • Leenmotieven
  • Hypothecaire lening

Slide 3 - Slide

Krediet= Lening
Als je leent heb je dus een schuld
Je moet dan:
  • Aflossen = terugbetalen
  • Rente betalen (rente betaal je altijd over de schuld die je nog niet hebt afgelost)

BKR= Bureau Krediet Registratie. Ze houden centraal alle leningen van mensen bij...

Slide 4 - Slide

Kredietvormen= "Leenvormen":
  • Hypotheek
  • Persoonlijke lening
  • Doorlopend krediet
  • Kopen op afbetaling
  • Rood staan

Slide 5 - Slide

Hypotheek

  • Lening voor een huis/ pand/ grond
  • Huis is onderpand (soort "borg") voor de bank. Als je niet aan je verplichtingen voldoet, pikt de bank je huis in en verkoopt het.
  • Kopen op afbetaling

Slide 6 - Slide

Persoonlijke lening

  • Bedoeld voor duurdere aankopen
  • terugbetalen in maandelijkse termijnen

termijn= aflos+ rentedeel


Slide 7 - Slide

Doorlopend krediet

  • Geld opnemen tot aan een bepaalde limiet
  • Opgenomen geld terugbetalen in termijnen
  • Net als persoonlijke lening. Maar nu mag je steeds weer geld opnemen tot aan de limiet. Dus afgeloste deel mag opnieuw geleend worden (ook weer opnieuw rente natuurlijk..)

Slide 8 - Slide

Kopen op afbetaling

  • Sparen duurt te lang; NU kopen/ gebruiken en in aantal termijnen (af-)betalen

termijn= aflos+ rentedeel


Slide 9 - Slide

Rood staan

  • negatief saldo op de bankrekening
  • Je leent dan eigenlijk van de bank --> rente!



Slide 10 - Slide

5

Slide 11 - Video

01:39
3.3 Geld lenen kost geld! (deel 1)
Leenmotieven:
  1. Je hebt tijdelijk geld tekort
  2. Je wilt een duurzaam consumptiegoed kopen
  3. Je hebt onverwacht dringend geld nodig
  4. Het bedrag is te groot om te sparen (bijv. huis)

Slide 12 - Slide

02:01
Hypothecaire lening
  • Hypotheek
  • Lening voor de aankoop van een huis
  • Looptijd meestal 30 jaar
  • Huis is onderpand
  • Onderpand: Als je de rente en aflossing van je hypotheek niet meer kunt betalen, mag de bank het huis verkopen om het geld terug te krijgen


3.3 Geld lenen kost geld! (deel 1)

Slide 13 - Slide

02:05
Volgt de volgende les

Slide 14 - Slide

03:38
3.3 Geld lenen kost geld! (deel 1)
Terugbetalen van een lening in termijnen (of termijnbedragen):

  1. Rente (de vergoeding)
  2. Aflossing (het leenbedrag)

Slide 15 - Slide

03:38
Kredietkosten 

  • Kosten van de lening. Alles wat je méér terugbetaald dan je geleend hebt.
  • let op: je rekent niet met rentepercentages!

  • Kredietkosten =
  • (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening

Slide 16 - Slide

3.3 Geld lenen kost geld! (deel 1)

Kredietkosten =
(aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
Berekenen de kredietkosten per aanbieder

Slide 17 - Slide

Geld lenen kost geld!
Hoe noem je deze kosten?
A
Leenkosten
B
Kredietkosten
C
Rente
D
Aflossing

Slide 18 - Quiz

Je leent €1.000 en betaald in dit terug in maandelijkse termijnen van €25. De looptijd van de lening is 4 jaar. Bereken de kredietkosten
A
€1.300
B
€300
C
€1.200
D
€200

Slide 19 - Quiz

Wat is volgens jou een goede reden om geld te lenen?

Slide 20 - Mind map