B2g H3-2

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2

Chapter 3

All about heroes

Today

* Plan study work

* Grammar

* Words

* Verbs

Next lesson you know: 

Textbook p. 45/46, words from C and D

Irregular verbs, nr 29/30

29	forget	forgot	forgotten	vergeten
30	get	got	got	krijgen/ worden

Words

Bij de  volgende opdrachten ga je de woordjes oefenen. 

Typ de juiste vertaling in.

Vertaal:
notice

Vertaal:
attack

Vertaal:
danger

Vertaal:
victim

Vertaal:
emergency

Vertaal:
vereniging

Vertaal:
meest

Vertaal:
snijden

Vertaal:
ademhalen

Irregular verbs

Kies het juiste onregelmatige werkwoord voor de zinnen. 

They have ... with each other. 

Look what I ... in the ground!

There is no need to ... about it. I have enough.

Mohammed Ali ... in the ring when he was a young man. 

You can ... the answes in the textbook.

find

fought

fought

fight

found

Grammar: vragen/ontkenningen

was en were

Vragen maak je door was/were vooraan in de zin te zetten:

She was working hard.   --> Was she working hard?

They were at home.       --> Were they at home?

Ontkenningen maak je door not achter was/were te zetten.

He was angry.                   --> He was not angry./He wasn't angry.

We were late.                   --> We were not late./We weren't late.

Was of were?

... you in the garden?

1. Was
2. Were

Was of were?

... I late for class?

1. Was
2. Were

Wasn't of weren't?

Susan and Jim ... in love.

1. wasn't
2. weren't

Wasn't of weren't?

He ... at the seaside on Monday.

1. wasn't
2. weren't

Was of were?

Why ... they at school yesterday?

1. was
2. were

Maak de zin vragend.

She was at school.

Maak de zin vragend.

They were eating pizza.

Maak de zin vragend.

Tom and Lynn were working hard.

Maak de zin vragend.

Jim was staying home.

Maak de zin vragend.

My mobile phone was broken.

Maak de zin vragend.

The birds were freezing.

Maak de zin vragend.

Their names were in all the papers.

Maak de zin vragend.

You were dreaming.

Maak de zin vragend.

Sam and I were playing games.

Maak de zin vragend.

Our cats were black and white.

Maak de zin ontkennend (niet afkorten).
She was a pretty girl.

Maak de zin ontkennend (niet afkorten).
They were nice people.

Maak de zin ontkennend (niet afkorten).
Cameron was extremely slow.

Maak de zin ontkennend (niet afkorten).
The dogs were barking at the cat.

Maak de zin ontkennend (niet afkorten).
Lenny and I were fighting.

Maak de zin ontkennend (niet afkorten).
Jim was happy that Jane was at home.

Maak de zin ontkennend (niet afkorten).
My cousins were going on holiday.

Maak de zin ontkennend (niet afkorten).

The horse was white and the knight was brave.

Maak de zin ontkennend (niet afkorten).
The frogs were frozen last winter.

Maak de zin ontkennend (niet afkorten).
He was wearing a kilt.

You have finished all the exercises of today!

Ga de woordjes en onregelmatige werkwoorden leren.