Check: versnellen en vertragen - Deze is verplicht
Volgende week
Herhaling hoofdstuk 1 en 4 ==> stel alle vragen die je nog hebt
Practicum autotje
Check: Uitwerking practicum - dit doen we tijdens de les
Slide 1 - Slide
HUISWERK Week 41 h
Lessen: H4 - 10 t/m 12
Opdrachten uit het boek: N: - // 47, 48, 51, 53b // 33, 34, 35bc, 36, 37, 40ad
Opdrachten uit het boek: M: - // 47, 48, 51, 53b // 33, 34, 35bc, 36, 37, 40ad
Check: formules - Deze is verplicht
Volgende week
Herhaling hoofdstuk 1 en 4 ==> stel alle vragen die je nog hebt
Practicum autotje
Check: Uitwerking practicum - dit doen we tijdens de les
Slide 2 - Slide
Een auto rijdt weg bij een verkeerslicht. Hij trekt op met een versnelling van 2,7 m/s². Bereken na hoeveel seconden hij 80 km/h rijdt
Slide 3 - Open question
Opdracht optrekkende auto
G: a = 2,7 m/s² en ∆v = 80 km/h = 22,22... m/s
G: t = ... s
F: ∆v = a * t ==> t = ∆v / a
U: t = 22,22 / 2,7 = 8,23045...
A: t = 8,2 seconden
Slide 4 - Slide
Geef een definitie van een stoot:
Slide 5 - Open question
De definitie van stoot:
Een stoot is de combinatie van kracht en de tijd waarin je die kracht uitoefent.
De formule is Stoot = F * t
Stoot in Newtonseconde (Ns)
F: de Kracht in newton (N)
t: de tijd dat de kracht werkt in seconden (s)
Slide 6 - Slide
Wat heeft het begrip ‘stoot’ met ‘versnelling’ te maken (wat is de definitie en de formule van versnelling ook alweer)?
Slide 7 - Open question
Wat heeft stoot met versnelling te maken?
Door ze samen te vatten in de formule van stoot en beweging:
F * t = m * ∆v
De definitie van versnelling is de verandering van snelheid gedeeld door de verandering in tijd: a = ∆v / ∆t.
De formule van Stoot = F * t
De formule van Kracht (de 2e wet van Newton is) is: F = m * a
Als je in deze formule voor a invult ∆v / ∆t, krijg je F = m * ∆v / ∆t.
Door deze te herschrijven (links en rechts vermenigvuldigen met ∆t) krijg je bovenstaande formule.
Slide 8 - Slide
Reken de ontbrekende grootheden uit en vul ze in
Slide 9 - Open question
de ontbrekende grootheden
x
Slide 10 - Slide
Kobus schaatst met een snelheid van 8,0 m/s als hij een wak in het ijs ziet. Hij kan een remkracht van 100 N zetten. Kobus heeft een massa van 60 kg. Bereken na hoeveel seconden Kobus stilstaat.
Slide 11 - Open question
Kobus schaats bijna in een wak
G: Frem = 100N; ∆v = 8 m/s en m = 60 kg
G: t = ...s
F: F * t = m * ∆v
U: 100 * ? = 60 * 8 ==> (60 * 8)/100 = ?
? = 4,8
A: t = 4,8 seconden
Slide 12 - Slide
Een trein met een massa van 100 000 kg heeft een motor die een kracht van 40 kN kan uitoefenen. Bereken hoe lang het duurt voor de trein vanuit stilstand een snelheid van 100 km/h heeft bereikt. Gebruik de GGFUA-methode
Slide 13 - Open question
Een trein die optrekt
G: Fmotor = 40000 N en m = 100000 kg,
∆v = 100 km/h = 27,777... m/s
G: tijd voor het optrekken t = ...
F: F * t = m * ∆v
U: 40000 * t = 100000 * 27,777... ==>
t = (100000*27,777...)/40000 = 69,444... seconden
A: t = 69,4 seconden. Bijna 70 seconden.
Slide 14 - Slide
Opdrachten
x
Slide 15 - Slide
Opdrachten
x
Slide 16 - Slide
Opdrachten
x
Slide 17 - Slide
Opdrachten
x
Slide 18 - Slide
Opdrachten
x
Slide 19 - Slide
Opdrachten
x
Slide 20 - Slide
Opdrachten
x
Slide 21 - Slide
Opdrachten
x
Slide 22 - Slide
Opdrachten
x
Slide 23 - Slide
Opdrachten
x
Slide 24 - Slide
Ik beheers de leerdoelen die hiervoor zijn genoemd!