Hoofdstuk 1: Werkhouding en beroepshouding

• arbeidsvaardigheden
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 3

Waaraan denk je bij het woord werkhouding?

Je bent op een dak aan het werken. Moet je op het dak altijd een helm op?

1. De baas is er vandaag niet, dus voor deze ene keer werk je zonder helm.
2. Natuurlijk doe je een helm op want mijn collega doet dat ook.
3. Denken ze nou echt dat ik voor schut ga lopen met zo'n ding op?
4. Natuurlijk doe je een helm op, veiligheid eerst!

Jij houdt van hard zingen. je werkt in een verzorgingstehuis met ouderen. Kan dat daar?

1. Als je binnenkomt vraag je de bewoners altijd of ze het goed vinden dat je hardop zingt.
2. Je vraagt je stagebegeleider of je voortaan elke dag even samen met de bewoners mag zingen.
3. Vragen hoeft niet per se, oudere mensen vinden zingen altijd gezellig.
4. Je zet gezellig de radio aan en kijkt of de mensen met jou mee gaan zingen.

Je loopt stage in een schoenenwinkel. Een klant heeft erge zweetvoeten. wat doe je?

1. Je vraagt je collega om de klant te helpen.
2. Je helpt de klant(en doet b.v. snel een lekker geurtje onder je neus)
3. Je doet alsof je de klant niet gezien hebt.
4. Je vraagt aan je collega wat je het beste kunt doen want je wordt er echt misselijk van.

Je stagegever zegt dat je de boontjes moet "blancheren". Je hebt geen idee wat de kok bedoelt. Wat doe je?

1. Je zegt eerlijk dat je niet weet wat het betekent.
2. Je vraagt je collega snel wat hij bedoelt.
3. Je zoekt het woord even snel op op je telefoon.
4. Je doet alsof je snapt wat hij bedoelt en kijkt wat de anderen doen.

Waarover kun je een praatje maken met collega's?

Alweer te laat! Wat gebeurt er op jouw stage/werk/school?

Wanneer vond jij dat je heel vriendelijk werd geholpen? (b.v. bij de winkel, bioscoop, fietsenmaker)